Nevenschikking/onderschikkingOnline version Verbind de zin met het juiste begrip. by Shivania Polar 1 Ik heb vandaag mijn huiswerk gemaakt zodat ik morgen met mijn vrienden kan gaan voetballen. a Dit is geen samengestelde zin, dus er kan ook geen sprake zijn van nevenschikking of onderschikking. b In deze samengestelde zin is er sprake van nevenschikking. c In deze samengestelde zin is er sprake van onderschikking. 2 Als wij nu niet vertrekken, komen we te laat. a Dit is geen samengestelde zin, dus er kan ook geen sprake zijn van nevenschikking of onderschikking. b In deze samengestelde zin is er sprake van nevenschikking. c In deze samengestelde zin is er sprake van onderschikking. 3 Het regende toen hij binnenkwam. a Dit is geen samengestelde zin, dus er kan ook geen sprake zijn van nevenschikking of onderschikking. b In deze samengestelde zin is er sprake van nevenschikking. c In deze samengestelde zin is er sprake van onderschikking. 4 Zij kijken elke zaterdagavond naar Lego Masters. a Dit is geen samengestelde zin, dus er kan ook geen sprake zijn van nevenschikking of onderschikking. b In deze samengestelde zin is er sprake van nevenschikking. c In deze samengestelde zin is er sprake van onderschikking. 5 Jij mag de fuifzaal niet binnen, want je bent nog veel te jong. a Dit is geen samengestelde zin, dus er kan ook geen sprake zijn van nevenschikking of onderschikking. b In deze samengestelde zin is er sprake van nevenschikking. c In deze samengestelde zin is er sprake van onderschikking. 6 Wat is dit voor soort zin? De kinderen waren dolblij na het horen van het geweldige nieuws over de extra vrije dag die ze als beloning kregen voor hun goede gedrag in de klas. a Samengestelde zin b Enkelvoudige zin c Bijvoeglijke bijzin d Hoofdzin 7 Wat is dit voor soort zin? Op het schoolplein stonden groepjes leerlingen te kletsen over het komende schoolfeest. a Enkelvoudige zin b Bijzin c Bijvoeglijke bijzin 8 Terwijl het buiten flink begon te stormen, besloot Emma toch naar de winkel te gaan omdat ze nog melk nodig had. a Deze zin bestaat uit een hoofdzin en een bijzin b Deze zin bestaat uit een hoofdzin en een hoofdzin c Deze zin bestaat uit een bijzin en een bijzin d Deze zin bestaat uit een hoofdzin en een bijvoeglijke bijzin 9 Wat is in deze zin de bijvoeglijke bijzin? De grote, roodharige kater dat languit op de vensterbank in het zonnetje lag, was van Janneke. a was van Janneke b De grote, roodharige kater c op de vensterbank in het zonnetje d dat languit op de vensterbank in het zonnetje lag 10 Wat is in deze zin de bijvoeglijke bijzin? De oude bibliotheek aan het eind van de straat, waar ik vroeger vaak kwam om boeken te lenen, wordt binnenkort verbouwd. a De oude bibliotheek aan het eind van de straat b waar ik vroeger vaak kwam om boeken te lenen c De oude bibliotheek wordt binnenkort verbouwd. d aan het eind van de straat, waar ik vroeger vaak kwam om boeken te lenen