New Activity
Play Quiz
1. 
Het zijn 2 gelijke ...
2. 
Hoe schrijf je dit woord? Het zijn 4 ...
3. 
Hoe schrijf je dit woord?
A.
branndweerwagen
B.
brandweerwagen
C.
brandweerwaagen
D.
branndweerwaagen
4. 
Dit zijn 2 lekkere ...
A.
boterhammen
B.
booterhamen
C.
booterhammen
5. 
Kijk goed naar het stuk fruit op het brik. Dit is heerlijke ...
6. 
Wow, prachtig! Ik zie 2 ...
7. 
Aan elke voet heb ik 5 ...
A.
teennaagels
B.
teennagels
8. 
In mijn straat staan wel 10 ...
9. 
Een fles wijn doe ik open met een ...
A.
kurkentreker
B.
kurrkentrekker
C.
kurkentrekker
D.
kurrkentrekker
10. 
Kom, we laten we een keertje ... spelen!
11. 
Ieuw, een spin. Zij maken veel ...
A.
spinnenweben
B.
spinenwebben
C.
spinnenwebben
12. 
Sommige kinderen hebben boven hun bed een ... hangen.