1
Ik heb ook een Frans broertje/zusje.
2
Ik ben de hoofdstad van Antwerpen.
3
In deze hoofdstad spreken we heel traag.
4
Ik ben een hoofdstad en mijn provincie ligt helemaal onderaan ons land.
5
Ik ben de hoofdstad van West-Vlaanderen
6
Ik ben een hoofdstad maar je kan ook op mij wandelen.
7
Ik lig tussen Henegouwen en Luxemburg.
8
Mijn provincie is hetzelfde als mijn hoofdstad.
9
Ik ben de hoofdstad van Waals-Brabant.
10
Oost-Vlaanderen is mijn provincie.