1
Deze persoon maakte klompen (= houten schoenen)
2
Deze man gaat met hout verschillende voorwerpen in elkaar timmeren (=slaan)
3
Gaat met behulp van een molen granen malen
4
Hij gaat leer looien
5
Hij maakt alcoholische dranken.
6
Een ambacht waar je vlees en kaas kan gaan kopen
7
Hij bouwt met stenen een huis en andere gebouwen
8
Hij maakt voorwerpen uit ijzer