New Activity
Play Quiz
1. 
De menstruatie begint op dag ... van de baarmoedercyclus.
A.
7
B.
14
C.
21
D.
dag 0
2. 
Waarvoor dient de stof glycogeen dat het baarmoederslijmvlies afscheidt?
A.
opslag
B.
voeding
C.
bouwstof
D.
hormonaal effecten
3. 
Welk hormoon zal het eerst pieken tijdens de baarmoedercyclus en waarom? Duid de juiste uitspraak aan.
A.
Oestrogeen, want dit hormoon wekt de ovulatie op (dit zie je aan de concentratiepiek van oestrogeen rond de ovulatie).
B.
Progesteron want dit hormoon wekt de ovulatie op (dit zie je aan de concentratiepiek van oestrogeen rond de ovulatie).
C.
Oestrogeen, want het gele lichaam vormt dit hormoon tijdens de zevende dag van de baarmoedercyclus.
D.
Progesteron, want het gele lichaam vormt dit hormoon tijdens de zevende dag van de baarmoedercyclus.
4. 
Welk hormoon wordt ook nog het zwangerschapshormoon genoemd?
A.
Follikelstimulerend hormoon
B.
Luteïniserend hormoon
C.
Oestrogeen
D.
Progesteron
5. 
Duid de juiste chronologische volgorde aan
A.
Groeifase: follikels rijpen, geven oestrogeen af en doen het baarmoederslijmvlies groeien; Secretiefase: het baarmoederslijmvlies zal verder in dikte toenoemen onder invloed van de hormonen oestrogeen en progesteron. Menstruele fase: het gele lichaam verschrompelt waardoor het oestrogeen- en progesterongehalte daalt. Bijgevolg zal het baarmoederslijmvlies afbrokkelen
B.
Groeifase: follikels rijpen en het baarmoederslijmvlies geeft oestrogeen af; Secretiefase: het baarmoederslijmvlies zal verder in dikte toenoemen onder invloed van de hormonen FSH en LH na de concentratiepiek tijdens de ovulatie. Bevruchting: het gele lichaam verschrompelt waardoor het oestrogeen- en progesterongehalte daalt.
C.
Geen van beide
6. 
Duid de juiste chronologische volgorde aan van de stappen die je tijdens de coïtus uitvoert.
A.
1. penis wordt stijf en vagina wordt vochtig, 2. penetratie, 3. orgasme, 4. naspel
B.
1. penetratie, 2. orgasme, 3. penis wordt stijf en vagina wordt vochtig, 4. naspel
C.
1. zaadlozing, 2. voorspel, 3. naspel, 4. voorvocht
D.
1. voorspel, 2. zaadlozing, 3. voorvocht, 4. naspel
7. 
Duid de juiste definite van de bevruchting aan.
A.
De bevruchting vindt plaats als de acrosoomreactie begint.
B.
De bevruchting vindt plaats als eicel en zaadcel versmelten tot 1 diploïde cel.
C.
De bevruchting vindt plaats als de zaadcel de eicel succesvol binnendringt.
D.
De bevruchting vindt plaats ter hoogte van de eitrechter op het precieze moment van de ovulatie.
8. 
Welke hindernissen komen spermacellen tegen bij hun tocht naar de eicel? Duid het FOUTE antwoord aan.
A.
Slijmprop in de vagina
B.
Hoge pH van de vagina
C.
Andere zaadcellen
9. 
De eicel wordt door de zaadcel bevrucht ter hoogte van ...
A.
de baarmoeder
B.
de eileider
C.
de eierstok
D.
de eitrechter
10. 
Duid het antwoord aan waar de zaadcellen niet komen.
A.
baarmoeder
B.
baarmoederhals
C.
eierstok
D.
vagina