Log in
New Activity
Types of activities
Support center
Enter your Game Pin
Blog
Premium
English
Español
Français
New Activity
Log in
All the activities
Play Quiz
Print Quiz
Werkwoorden vervoegen
Auteur :
Lisa Breeman
1.
Ik(vinden,t.t) een mobieltje.
A.
vindt
B.
vind
C.
vinden
2.
Tijmen(verwachten,v.t) toen grote tegenstand.
A.
verwachtte
B.
verwachte
C.
verwachten
3.
(Bieden,t.t) ik wel genoeg?
A.
biedt
B.
bieden
C.
bied
4.
Waarom(rijden,t.t) je zo hard?
A.
rijd
B.
rijdt
C.
rijden
5.
Maar dat (vinden,t.t) ik onzin.
A.
vondt
B.
vindt
C.
vind
6.
Hij(verbergen,v.t) dat geld in het kluisje.
A.
verbergdt
B.
verborgen
C.
verborg
7.
Meneer Brons (belasten,v.t) zijn rug met de verhuizing.
A.
belastte
B.
belasten
C.
belast
8.
Dat is vorige maand al (gebeuren,t.t).
A.
gebeurd
B.
gebeurdt
C.
gebeurt
9.
Hoe (worden,t.t) gewonnen?
A.
wordt
B.
word
C.
wort
10.
De wind (suizen,v.t) door de bomen.
A.
suiste
B.
suisde
C.
suizte