1
Lore schrijft niet met haar linkerhand maar wel met haar ..................................
2
Tom staat niet graag alleen voor de klas, hij geeft niet graag een .......................................
3
Hij liep .................................... door de gangen.
4
De tennissers spelen op het .....................................................;
5
Dat meisje is bang dat ze zal afgaan, ze heeft ..............................
6
Die jongen is heel ................................ naar zijn nieuwe buurman.
7
Neem je boek op ..................................... 22
8
Een leerling moet ............................................. zijn tegen de leerkracht.
9
In de middeleeuwen leefde een ridder in een kasteel of een ......................
10
Lotte woont in een gevaarlijk ..................................