New Activity
Play Quiz
1. 
Damiaan verliet België.
A.
juist
B.
fout
2. 
Damiaan verpleegde melaatsen.
A.
juist
B.
fout
3. 
Damiaan had een luilekkerleventje op Hawaï.
A.
juist
B.
fout
4. 
Damiaan gaf les aan weeskinderen.
A.
juist
B.
fout
5. 
Damiaan bouwde huizen met zijn eigen handen.
A.
juist
B.
fout
6. 
Damiaan verdiende veel geld.
A.
juist
B.
fout
7. 
Damiaan werd zelf ook ziek.
A.
juist
B.
fout
8. 
Damiaan was de vriend van de melaatsen.
A.
juist
B.
fout
9. 
Damiaan zette door, ook als het even tegenzat.
A.
juist
B.
fout
10. 
Damiaan was bang voor melaatsen.
A.
juist
B.
fout
11. 
Damiaan dacht alleen aan zichzelf.
A.
juist
B.
fout
12. 
Damiaan hielp alleen melaatsen die ook christen waren.
A.
juist
B.
fout