New Activity
Play Quiz
1. 
De omzet van een onderneming staat op rekening
A.
700 Voorraad goederen
B.
800 Inkoopwaarde omzet
C.
840 Opbrengst verkopen
D.
910 Verkoopresultaat
2. 
Een onderneming gebruikt o.a. de volgende rekeningen: 130 Debiteuren, 700 Voorraad goederen, 800 Inkoopwaarde verkopen, 840 Opbrengst verkopen. De brutowinst is het verschil tussen rekening
A.
130 en 700
B.
700 en 800
C.
800 en 840
D.
840 en 130
3. 
Als een onderneming een korting ontvangt omdat zij voor een bepaald bedrag gekocht heeft in het afgelopen jaar dan is er sprake van
A.
korting voor contant
B.
kredietbeperking
C.
kwantumkorting
D.
omzetbonus
4. 
Als een onderneming een korting ontvangt omdat zij voor een bepaalde datum betaalt dan is er sprake van
A.
korting voor contant
B.
kredietbeperking
C.
kwantumkorting
D.
omzetbonus
5. 
Een korting bij inkoop wordt apart geboekt.
A.
juist
B.
onjuist
6. 
Een korting bij verkoop wordt apart geboekt.
A.
juist
B.
onjuist
7. 
Een voorbeeld van directe inkoopkosten zijn
A.
afschrijvingskosten
B.
loonkosten inkoopmanager
C.
magazijnkosten
D.
vrachtkosten
8. 
Een onderneming maakt gebruik van de VVP. In de VVP is een bedrag opgenomen voor de vrachtkosten. De vrachtkosten worden dan geboekt op rekening
A.
510 Indirecte inkoopkosten
B.
515 opslag indirecte inkoopkosten
C.
700 Voorraad goederen
D.
720 Prijsverschillen bij inkoop
9. 
Een onderneming maakt o.a.gebruik van de volgende rekeningen: 510 indirecte inkoopkosten en 515 opslag indirecte inkoopkosten. Wat is juist?
A.
510 debet en 515 debet
B.
510 debet en 515 credit
C.
510 credit en 515 debet
D.
510 credit en 515 credit
10. 
Een onderneming verlaagt de VVP. De jounraalpost luidt 700 Voorraad goederen aan 720 PV bij inkoop.
A.
juist
B.
onjuist