New Activity
Play Quiz
1. 
De huur van een pand is een voorbeeld van een :
A.
Een vaste kost
B.
Een variabele kost
2. 
De vaste kosten zijn onafhankelijk van de afzet
A.
Waar
B.
Niet-waar
3. 
de variabele kosten zijn onafhankelijk van de geproduceerde hoeveelheid
A.
waar
B.
niet-waar
4. 
arbeid is een voorbeeld van
A.
variabele kost
B.
vaste of constante kost
5. 
de afschrijving van machines is een voorbeeld van een
A.
vaste kost
B.
variabele kost
6. 
We kunnen de winst berekenen door
A.
De Totale Opbrengsten en Totale Kosten op te tellen.
B.
De Totale Kosten af te trekken van de Totale Opbrengsten.
C.
De Totale Opbrengsten af te trekken van de Totale Kosten.
D.
De Totale Kosten te vermenigvuldigen met de Totale Opbrengst
7. 
De ondernemer maakt winst als
A.
De Totale Kosten hoger zijn dan de Totale Opbrengsten.
B.
De Totale Opbrengsten hoger zijn dan de Totale kosten.
C.
De Totale Kosten gelijk zijn aan de Totale Opbrengsten.
8. 
De ondernemer maakt verlies als
A.
De Totale Kosten hoger zijn dan de Totale Opbrengsten.
B.
De Totale Opbrengsten hoger zijn dan de Totale Kosten.
C.
De Totale Kosten gelijk zijn aan de Totale Opbrengsten.
9. 
De ondernemer draait break-even als
A.
De Totale Kosten hoger zijn dan de Totale Opbrengsten.
B.
De Totale Opbrengsten hoger zijn dan de Totale Kosten
C.
De Totale Kosten en Totale Opbrengsten gelijk zijn.
D.
De Totale Kosten hoger zijn dan de Totale Opbrengsten.
E.
De Totale Opbrengsten hoger zijn dan de Totale Kosten
F.
De Totale Kosten en Totale Opbrengsten gelijk zijn.
10. 
Bij welke afzet zal de ondernemer net uit de kosten komen?
A.
500
B.
600
C.
700
D.
800
11. 
Vanaf welke afzet raakt de ondernemer uit de rode cijfers?
A.
2500
B.
3000
C.
3500
D.
4000