New Activity
Play Quiz
1. 
Hij gaat naar school...
A.
om goed te Nederlands leren.
B.
om goed Nederlands te leren.
C.
goed om Nederlands te leren.
D.
omdat hij goed Nederlands leren.
2. 
Hij werkt als verpleger in een ziekenhuis ...
A.
en hij studeert 's avonds Nederlands bij SOPRO.
B.
toch hij studeert 's avonds Nederlands bij SOPRO.
C.
omdat hij studeert 's avonds Nederlands bij SOPRO.
D.
om hij studeert 's avonds Nederlands bij SOPRO.
3. 
Ik eet geen vlees ...
A.
om ik vegetariër ben.
B.
omdat ik vegetariër ben.
C.
omdat ik ben vegetariër.
D.
maar ik vegetariër ben.
4. 
..... de trein naar Nederland.
A.
Zaterdag 's morgens ik nam
B.
Zaterdagmorgen nam ik
C.
Zaterdagmorgen ik nam
5. 
Toen hij in België aankwam,...
A.
hij leerde Nederlands.
B.
omdat hij leerde Nederlands.
C.
leerde hij Nederlands.
D.
en hij leerde Nederlands.