1
Proces aan het begin van de reductiedeling waarbij stukken erfelijk materiaal worden uitgewisseld tussen twee homologe chromosomen
2
Sterk in elkaar gedraaide DNA-strengen die tijdens de celdeling microscopisch zichtbaar worden
3
Bij een gewone deling worden er vanuit een oudercel twee gevormd, bij een reductiedeling vier
4
Twee identieke delen van een chromosoom (na verdubbeling van de DNA-moleculen)
5
Het punt waar twee identieke DNA-strengen aan mekaar blijven zitten
6
Periode tussen twee celdelingen, waarbij de chromosomen niet microscopisch zichtbaar zijn
7
Fase van de celdeling waarbij chromosomen zich naar het middenvlak van de cel verplaatsen
8
Fase in de celdeling waarin ofwel de chromosomenparen ofwel de chromatiden uit mekaar worden getrokken
9
Plaats in de cel waar het (merendeel van het) erfelijk materiaal zich bevindt
10
Een cel die slechts over de helft van het aantal chromosomen van het ouderorganisme beschikt is…
11
Deze deling vindt plaats in de geslachtsorganen, met als doel de halvering van het aantal chromosomen
12
Deze celdeling vindt overal plaats in het menselijk lichaam, vooral in het beenmerg en in de kiemlaag van de huid
