1
gebied bestuurd door het germaanse volk van de Franken
2
werkzaamheden die een horige minstens 66 dagen per jaar moesten doen
3
kreeg een kleiner deel van een leen
4
trekt rond om mensen te bekeren tot een ander geloof
5
het rijk opsplitsen het zo met leenmannen te besturen
6
leven en werken op een domein van een heer
7
leenstelsel
8
gaf zijn grond voor de hulp en trouw van zijn ridders
9
wonen en werken geestelijken
10
boeren die bij een domein horen
11
kreeg gebied van een leenheer als hij had meegevochten en trouw had gezweerd
12
soldaat te paard
13
dorp en de omgeving
14
leenman
15
huur
16
leider van de katholieke kerk