New Activity
Play Quiz
1. 
Tegenwoordige tijd
A.
(ik) hoor
B.
(zij) vindt
C.
(wij) zeggen
D.
(ik) dacht
2. 
Verleden tijd met klankverandering
A.
(zij) verscheen
B.
(het spook) zweefde
C.
(ik) vind
D.
(jullie) speelden
3. 
Verleden tijd zonder klankverandering
A.
(de vogel) fladderde
B.
(er) werd
C.
(ik) vloog
D.
(de man) maakte
4. 
Tegenwoordige tijd
A.
(ik) speel
B.
(hij) bakt
C.
(zij) deden
D.
(wij) doen
5. 
Verleden tijd met klankverandering
A.
(ik) werkte
B.
(hij) speelt
C.
(ik) zei
D.
(jullie) kregen
6. 
Verleden tijd zonder klankverandering
A.
(zij) speelden
B.
(jij) dacht
C.
(wij) maakten
D.
(jullie) bleven