1
Ze leest in haar boek en kijkt ... naar televisie.
2
Ik ga later studeren aan de ...!
3
Wat een ... nieuws!!
4
Wil je een ... voor op je knie?
5
Volg jij de...? Ja, ik kijk elke avond naar Karrewiet.
6
Mijn papa's ... scheerapparaat gaat niet zo goed.
7
Het ... is in zicht!
8
Iemand die in België geboren is, heeft een ... nationaliteit
9
Blijven ...! Je bent er bijna!
10
De ... is in de ene winkel beter dan in de andere.
11
De technieker zei: ''We zitten met een ... probleem.''
12
Die heks heeft ... krachten.
14
De dokters... is hier niet zo ver vandaan.