1
Schaal met twaalf onderverdelingen waarmee de windkracht uitgedrukt wordt
2
Temperatuur, neerslag, luchtdruk, bewolking, zonneschijn en wind
3
Toestel om de neerslaghoeveelheid te meten
4
Instrument dat de temperatuur meet
5
Maand waarin de neerslagsom minstens het dubbele is van de maandtemperatuur
6
Toestel om de luchtvochtigheid te meten
7
Toestel waarmee de luchtdruk wordt gemeten
8
Het geheel van de wolken die de hemel overdekken
9
Water dat op de aarde valt in vloeibare of vaste vorm nl. regen, sneeuw of hagel
10
Lijn op een weer- of klimaatkaart die alle plaatsen verbindt met dezelfde luchtdruk, herleid tot zeeniveau
11
Lijn op een weer- of klimaatkaart die alle plaatsen verbindt met dezelfde hoeveelheid neerslag
12
Gemiddelde (minstens 30 jaar) toestand van de dampkring op een bepaalde plaats of in een groter gebied
13
Tijdelijke toestand van de dampkring op een bepaalde plaats betreffende temperatuur,neerslag,luchtdruk en wind
14
Luchtverplaatsing langs het aardoppervlak