New Activity
Play Quiz
1. 
Inhalen is verboden __________ en op een zebrapad.
2. 
Je mag bij het inhalen niet rijden over een ______________ witte of gele streep die de rijstroken scheidt.
A.
doorgetrokken
B.
onderbroken
3. 
Hier mag de groene auto ___________.
A.
inhalen
B.
niet inhalen
4. 
Dit verkeersbord zegt dat je op die rijbaan geen andere motorvoertuigen mag inhalen __________
A.
maar wel landbouwvoertuigen.
B.
maar wel fietsen en bromfietsers.
C.
maar wel motorfietsen.
5. 
Bij een ____________ staan verkeersborden en tekens die aangeven wie er voorrang heeft.
A.
gelijkwaardig kruispunt
B.
ongelijkwaardig kruispunt
6. 
Dit verkeersbord geeft aan dat je op de kruising moet _________ voor het andere verkeer. De ____________ op de weg geven dit ook aan.
A.
stoppen / pijlen
B.
doorgaan / haaientanden
C.
stoppen / haaientanden
7. 
Verkeer van______________ moet stoppen. De dikke __________ geeft de voorrangsweg aan.
A.
links / streep
B.
links en rechts / pijl
C.
rechts / pijl
8. 
Voetgangers hebben op een voorrangskruispunt ___________, tenzij ze rechtdoor gaan op dezelfde weg.
A.
voorrang
B.
geen voorrang
9. 
Welk teken op de weg zie je?
10. 
Wat betekenen de witte blokken?
A.
Dat je hier moet stoppen.
B.
Dat je hier kunt oversteken.
11. 
Een ___________ kruising is een kruising waarbij de voorrang niet wordt geregeld via verkeerslichten, verkeersborden, haaientanden of andere markeringen op de weg.
A.
gelijkwaardige
B.
ongelijkwaardige
12. 
De belangrijkste regel op een gelijkwaardige kruising gelijkwaardig kruispunt is dat alle bestuurders die van ___________ komen voorrang hebben. U moet dus niet alleen auto’s voor laten gaan, maar ook fietsers, snorfietsers, bromfietsers, motorrijders, brommobielen, invalidenvoertuigen, wagens, ruiters en geleiders van rijdieren, trekdieren of vee als ze van rechts komen.
13. 
Als u op een onverharde weg rijdt, dan moet u ook aan bestuurders van __________ voorrang verlenen.
14. 
De blauwe auto die van de onverharde weg af komt moet ______________ aan de gele auto's, op de kruisende weg. De voetganger is geen bestuurder dus die hoeft hij __________voor te laten gaan.
A.
voorrang verlenen / -
B.
geen voorrang verlenen / -
C.
voorrang verlenen / niet
15. 
Gebod voor alle bestuurders het bord ______________ aan de zijde die de pijl aangeeft
A.
rechts af te slaan
B.
links af te slaan
C.
voorbij te gaan
16. 
Bestuurders uit tegengestelde richting moeten verkeer dat van deze richting nadert_______________.
A.
voor laten gaan
B.
inhalen
17. 
Hier moet je ____________ sturen om rechs een ruim bochtje te kunnen maken. Het ______________ zou voor een deel over het linke vak heen gaan.
A.
links / rechter voorwiel
B.
links / linker voorwiel
C.
rechts / linker voorwiel