New Activity
Play Froggy Jumps
1. 'snel'
A
is een bijwoord
B
is een bijvoeglijk naamwoord
C
kan zowel een bijwoord als bijvoeglijk naamwoord zijn
2. De zin 'Het kind is heel erg enthousiast.' bevat ___ bijwoorden
A
1
B
2
C
3
3. In de zin 'De grote hond blaft luid.' staat ___
A
1 bijwoord en 1 bijvoeglijk naamwoord
B
2 bijwoorden
C
2 bijvoeglijke naamwoorden
4. De auto reed enorm traag.
A
'Enorm' is het enige bijwoord in de zin.
B
'Traag' is het enige bijwoord in de zin.
C
'Enorm' en 'traag' zijn twee bijwoorden in de zin.
5. 'De appel is hard.' en 'De man rent hard.' 'hard' is ___
A
In beide zinnen een bijvoeglijk naamwoord.
B
In beide zinnen een bijwoord.
C
Een bijvoeglijk naamwoord in de eerste zin en een bijwoord in de tweede.
6. In welke zin is 'gelukkig' een bijwoord.
A
Gelukkig loopt het verhaal goed af!
B
De vrouw was gelukkig met de bloemen!
C
Het waren gelukkige tijden!
7. In welke zin is 'erg' een bijvoeglijk naamwoord.
A
Het was erg donker buiten.
B
Het was een erg verhaal.
C
Het is een heel erg mooie film.
8. In welke zin is 'vroeg' een bijwoord?
A
Morgen vertrekken we vroeg in de ochtend naar huis.
B
Hij is te vroeg, de winkel is nog niet open!
C
Wat ben jij een vroege vogel!
9. Een bijwoord zegt iets meer over ___
A
Een zin, een ander bijwoord, een telwoord, een werkwoord en een lidwoord.
B
Een zin, een ander bijwoord, een zelfstandig naamwoord, een werkwoord en een bijvoeglijk naamwoord.
C
Een zin, een ander bijwoord, een telwoord, een werkwoord en een bijvoeglijk naamwoord.