1
.
Jij
moet
werken
,
maar
je
____________________
niet
hard
te
werken
.
2
.
Ik
moet
meer
sporten
,
maar
ik
____________________
niet
de
hele
dag
te
sporten
.
3
.
Wij
moeten
naar
school
,
maar
we
____________________
geen
huiswerk
te
maken
.
4
.
Jullie
moeten
naar
school
,
maar
jullie
____________________
geen
huiswerk
te
maken
.
5
.
U
moet
werken
,
maar
u
____________________
niet
veel
te
doen
.
6
.
Sanne
en
Kees
moeten
werken
,
maar
ze
____________________
niet
veel
te
doen
.
7
.
____________________
jij
niet
te
werken
?
8
.
Klaas
moet
naar
school
,
maar
hij
____________________
geen
huiswerk
te
maken
.
9
.
Sandra
moet
de
hele
dag
naar
school
,
maar
als
ze
thuis
is
,
____________________
ze
geen
huiswerk
meer
te
maken
.
10
.
Sandra
en
ik
moeten
blijven
,
maar
we
____________________
niets
te
doen
.