New Activity
Play Quiz
1. 
Wie is het hoofdpersonage van het boek ?
A.
Gert
B.
Betty
C.
Kaat
2. 
Waar is Kaat ?
A.
thuis
B.
in een hotel
C.
op straat
3. 
Wanneer gebeurt er iets ?
A.
's nachts
B.
's morgens
C.
's middags
4. 
Waarom is Kaat bang ?
A.
haar man is weg en ze is alleen
B.
ze hoort een vreemde man
C.
ze heeft een slechte droom
5. 
Wat doet Kaat wanneer ze iets hoort ?
A.
Ze belt de politie
B.
Ze gaat kijken.
C.
Ze blijft in bed liggen.
6. 
Wie is Hans ?
A.
de man van Kaat
B.
familie
C.
een man die op de straat woont
7. 
Wat doet Kaat als ze Hans ziet ?
A.
Ze geeft hem een trap.
B.
Ze belt de politie.
C.
Ze zegt: "Kom binnen !"
8. 
Welk probleem heeft Hans ?
A.
Hij heeft geen familie.
B.
Hij heeft geen werk en geen huis.
C.
De politie zoekt hem.
9. 
Hoe helpt Kaat Hans?
A.
Ze geeft eten en geld.
B.
Ze geeft kleren.
C.
Ze brengt hem naar huis.
10. 
Wanneer ziet Kaat Hans terug?
A.
1 week later
B.
1 maand later
C.
1 jaar later