New Activity
Play Quiz
1. 
Zij ........ meteen hun koffers.
A.
pakken
B.
paken
2. 
Ik ben ........ dan jij!
A.
grooter
B.
groter
3. 
Onze honden ......... iets.
A.
horen
B.
hooren
4. 
Ons alfabet telt 26 ..........
A.
leters
B.
letters
5. 
De kinderen ........ in hun leesboek.
A.
leezen
B.
lezen
6. 
Papa klopt de ....... uit.
A.
maten
B.
matten
7. 
Dat is ..........
A.
jammer
B.
jamer
8. 
........... hebben stevige scharen.
A.
kraben
B.
krabben
9. 
Ik slaap met twee ............
A.
dekens
B.
dekkens
10. 
Wij ........ elke week in de zee.
A.
zwemen
B.
zwemmen
11. 
Die mensen maken grote .........
A.
vuuren
B.
vuren
12. 
De kleur van de lucht is ...........
A.
blauw
B.
blouw
13. 
De ....... heeft mooie veren.
A.
pouw
B.
pauw
14. 
Ik heb een mooie ......
A.
auto
B.
outo
15. 
De ........ is een heilig man.
A.
paus
B.
pous