New Activity
Play Map Quiz
1.

Je moet voorrang verlenen (geven).

2.

op 200 m volgt een verkeersbord.

3.

Je moet stoppen en voorrang verlenen.

4.

Op 150 m volgt een stopbord.

5.

Je rijdt op een voorrangsweg.

6.

Einde van de voorrangsweg.

7.

Je hebt voorrang.

8.

Kruispunt met voorrang van rechts.

9.

Smalle doorgang. Voorrang verlenen aan de tegenovergestelde richting.

10.

Smalle doorgang. Je hebt voorrang op de tegenovergestelde richting.