New Activity
Play Quiz
1. 
Wanneer begint de zomer?
A.
21 maart
B.
21 juni
C.
21 september
D.
21 december
2. 
In de lente...
A.
sneeuwt het.
B.
dragen we een muts.
C.
leggen alle vogels een ei.
D.
is het grote vakantie.
3. 
De winter begint...
A.
21 maart
B.
21 juni
C.
21 september
D.
21 december
4. 
Wanneer begint de herfst?
A.
21 december
B.
21 maart
C.
21 september
D.
21 juni
5. 
De bomen hebben in de zomer...
A.
geen bladeren
B.
bloemen
C.
groene bladeren
D.
bruine, oranje bladeren
6. 
Wanneer hebben de bomen bloemen op hun takken?
A.
De winter
B.
De zomer
C.
De lente
D.
De herfst
7. 
De bladeren vallen van de bomen in...
A.
de winter.
B.
de lente.
C.
de zomer.
D.
de herfst.
8. 
Wat dragen we in de winter?
A.
Een muts
B.
Een zonnebril
C.
Een pet
D.
teenslippers
9. 
In de winter...
A.
is het heel warm.
B.
valt er sneeuw.
C.
zingen de vogels.
D.
is het grote vakantie.
10. 
In de zomer draag ik een...
A.
een sjaal
B.
een pet
C.
een winterjas
D.
een muts