New Activity
Play Froggy Jumps
1. Amy vindt ______.
A
Mo mooi
B
Nederlands makkelijk
C
Nederlands moeilijk
2. Mo werkt ______
A
op een school
B
op kantoor
C
in een restaurant
3. Mo woont hier _____
A
sinds vandaag
B
sinds drie maanden
C
sinds gisteren
4. Amy is _______.
A
getrouwd
B
gescheiden
C
alleen
5. Amy heeft ______.
A
twee zoons
B
een dochter en een zoon
C
een dochter
6. ______
A
Amy moet snel naar haar werk.
B
Amy moet snel naar haar familie.
C
Mo moet snel naar zijn werk.
7. Mo _______.
A
studeert pas drie maanden Nederlands
B
woont pas dertien maanden in Nederland
C
woont pas drie maanden in Nederland
8. Amy werkt ______.
A
op een school ver van hun huis
B
op een school in de buurt
C
in een restaurant in het centruum
9. _____ moet nog veel leren van het Nederlands.
A
Mo
B
Amy's zoon
C
Mo's dochter
10. ________.
A
Mo nodigt Amy uit
B
Amy nodigt Mo uit
C
Amy nodigt Mo en zijn vrienden uit