New Activity
Play Froggy Jumps
1. vertrouwen
A
alle mensen die je kent en die belangrijk voor je zijn
B
op iemand vertrouwen
C
de band die mensen met elkaar hebben
2. het sociale netwerk
A
alle mensen die je kent en die belangrijk voor je zijn
B
op iemand vertrouwen
C
de band die mensen met elkaar hebben
3. de relatie
A
alle mensen die je kent en die belangrijk voor je zijn
B
op iemand vertrouwen
C
de band die mensen met elkaar hebben
4. rekening houden met
A
Je gedrag aanpassen aan wat fijn is voor anderen.
B
Niet alles hoeven delen met anderen, je persoonlijke vrijheid.
C
de manier waarop ouders/verzorgers voor een kind zorgen.
5. de privacy
A
Je gedrag aanpassen aan wat fijn is voor anderen.
B
Niet alles hoeven delen met anderen, je persoonlijke vrijheid.
C
de manier waarop ouders/verzorgers voor een kind zorgen.
6. de opvoeding
A
Je gedrag aanpassen aan wat fijn is voor anderen.
B
Niet alles hoeven delen met anderen, je persoonlijke vrijheid.
C
de manier waarop ouders/verzorgers voor een kind zorgen.
7. de kennis
A
een groep mensen die in eenzelfde periode is geboren.
B
wat je gewend bent om te doen.
C
iemand die je kent, maar met wie je niet als vrienden spreekt.
8. de gewoonte
A
een groep mensen die in eenzelfde periode is geboren.
B
wat je gewend bent om te doen.
C
iemand die je kent, maar met wie je niet als vrienden spreekt.
9. de generatie
A
een groep mensen die in eenzelfde periode is geboren.
B
wat je gewend bent om te doen.
C
iemand die je kent, maar met wie je niet als vrienden spreekt.
10. de eigenschap
A
wat je gewend bent om te doen.
B
Je gedrag aanpassen aan wat fijn is voor anderen
C
een kenmerk van iemand