New Activity
Play Map Quiz
1.

eten

2.

drinken

3.

luisteren (naar) / horen

4.

werken

5.

studeren / leren

6.

lezen

7.

schrijven

8.

wonen

9.

gaan

10.

zich aankleden

11.

kijken (naar) / zien

12.

spreken / praten / zeggen

13.

lopen

14.

rijden

15.

kopen / verkopen

16.

slapen

17.

vertrekken / weg gaan

18.

aankomen

19.

opendoen

20.

dichtdoen