New Activity
Play Quiz
1. 
Duid de juiste chronologische ontwikkeling van een zygote tot baby aan.
A.
zygote, morula, blastomeren, blastula, foetus, embryo , baby
B.
zygote, morula, blastomeren, blastula, embryo, foetus, baby
C.
zygote, morula, blastula, foetus, embryo, baby
D.
zygote, blastomeren, morula, blastula, embryo, foetus, baby
2. 
Duid het juiste antwoord aan.
A.
Uit het endoderm onstaat het zenuwstelsel en het ademhalingsstelsel.
B.
Uit het ectoderm onstaat de lever en de zintuigen.
C.
Uit het mesoderm onstaat het skelet en de nieren.
D.
Uit het mesoderm onstaan de nieren en de urineblaas.
3. 
Wat is de functie van de placenta?
A.
De placenta of moederkoek produceert progesteron vanaf de vierde maand van de zwangerschap, zorgt voor vasthechting van de foetus en zorgt voor de verbinding tussen het bloed van de foetus en het bloed van de moeder.
B.
De placenta of moederkoek produceert progesteron, zorgt het omringen van de foetus en zorgt voor de verbinding tussen het bloed van de foetus en het bloed van de moeder.
C.
De placenta of moederkoek produceert oestrogeen vanaf de vierde maand van de zwangerschap, zorgt voor vasthechting van de foetus en zorgt voor de verbinding tussen het bloed van de foetus en het bloed van de moeder.
D.
In de moederkoek zit de volledige nutriëntenvoorziening voor de foetus gedurende de negen maanden zwangerschap.
4. 
Waar bevindt zich de trofoblast en wat is de functie van de trofoblast?
A.
Blastula, voedende functie
B.
Blastomeer, voedende functie
C.
Morula, voedende functie
D.
Blastomeer, beschermende functie
5. 
De foetale ontwikkeling start vanaf de ..... maand van de zwangerschap.
A.
2de maand
B.
6 weken
C.
3de maand
D.
4de maand
6. 
Hoeveel kiembladen zijn er aanwezig bij het embryo?
A.
2: embryoblast en trofoblast
B.
2: ectoderm en endoderm
C.
3: ectoderm, endoderm en mesoderm
D.
er zijn nog geen kiembladen aanwezig
7. 
Welk proces gaat de geboorte vooraf?
A.
Uitdrijven van de placenta
B.
Ontsluiting van de baarmoedermond
C.
Lactatie
D.
Dalen van de oestrogeenconcentratie
8. 
Wat zijn weëen?
A.
Samentrekken van de baarmoederspieren
B.
Ontsluiting van de baarmoedermond
C.
Scheuren vruchtvliezen
D.
Nageboorte
9. 
Twee-eiige tweelingen zijn ...
A.
Genetisch identiek aan elkaar als ze hetzelfde geslacht hebben
B.
Genetisch identiek aan elkaar als ze een verschillend geslacht hebben
C.
Zijn onstaan uit één zaadcel en één eicel
D.
Niet genetisch identiek aan elkaar
10. 
Welke hormonen brengen de melkproductie op gang?
A.
Progesteron en lactine
B.
Oxytocine en progesteron
C.
Oestrogeen en oxytocine
D.
Oxytocine en prolactine