New Activity
Play Quiz
1. 
Wat is volgens de video de belangrijkste valkuil?
A.
Je moet jezelf blijven
B.
Bemoei je nooit met andermans rol
C.
laat je niet bedriegen
D.
Laat je niet doen
2. 
Wat is de eerste stap? Nog voor je aan stakeholders denkt?
A.
Geef anderen de schuld van wat er gebeurd is
B.
Deel de orders uit aan de mensen onder je
C.
zorg ervoor dat je het hele project in goede banen kan leiden
D.
Blijf heel dicht bij je eigen verantwoordelijkheid
3. 
Wat is een mogelijke conflictoorzaak?
A.
Geld
B.
je eigen mening
C.
Persoonlijke relaties
D.
je zelfbeeld
4. 
Wanneer ben je een criticus? Geef de 2 criteria
A.
Positief
B.
Negatief
C.
hoge betrokkenheid
D.
lage betrokkenheid
5. 
Er zijn 3 vormen van stakeholders. Welke 3 soorten kennen we?
A.
Interface, externe en buitenshuis
B.
Binnenshuis, buitenshuis en extern
C.
Intern, ertussenin en extern
D.
intern, extern, interface
6. 
Wat is het gevaar van een slapende stakeholder voor het bedrijf?
A.
macht verliezen
B.
een ander criterium (legitimatie/ urgentie) toevoegen aan hun criteria
7. 
Wat zijn de 3 eigenschappen van een vragende stakeholder? Meerdere antwoorden zijn mogelijk.
A.
urgentie
B.
veel macht
C.
geen macht
D.
geen legitimatie
8. 
Vanwaar komt de naam "gealarmeerde" stakeholder?
A.
Ze alarmeren het bedrijf door de grote kennis van zaken.
B.
Ze laat zich snel alarmeren door een tekort aan kennis.
C.
Ze zijn weinig betrokken bij het bedrijf.
D.
Ze voelen zich onveilig ondanks hun grote kennis van zaken.
9. 
Wat is een bewuste stakeholder? Meerdere antwoorden zijn mogelijk.
A.
weinig kennis
B.
veel kennis
C.
weinig betrokken
D.
sterk betrokken
10. 
Wat is het verschil tussen directe en indirecte beïnvloeding?
A.
direct heeft te maken met vriendjespolitiek, indirect niet.
B.
indirect heeft te maken met onverschilligheid. Het kan hen niet veel schelen wat er gebeurd.
C.
simpelweg het contact
11. 
Wat is het verschil tussen integratieve en distributieve resultaatoriëntatie? Meerdere antwoorden zijn mogelijk.
A.
eenzijdige deals tegenover win-win situaties
B.
distributief gaat over win-win situaties
C.
integratief gaat over eenzijdige deals
D.
integratief gaat over win- win situaties
12. 
Wanneer zijn onderlinge machtsverhoudingen belangrijk?
A.
wanneer 2 slapende stakeholders samenwerken.
B.
Wanneer er bemiddeld moet worden.
C.
als alles goed verloopt.
D.
Wanneer er distributief georiënteerd is.
13. 
Wat zijn de 3 fasen van het betrekken van de niet-betrokken stakeholder?
A.
goodwill kweken, aandacht trekken, meer actie door stakeholder
B.
aandacht trekken, meer actie, goodwill kweken
C.
Meer actie door stakeholder, goodwil, aandacht trekken
D.
aandacht trekken, goodwill kweken, meer actie door stakeholder
14. 
MAO staat voor...
A.
Might and overpower
B.
me and others
C.
Mobility, ability, opportunity
D.
Movement,ability, opportunity