____________________
hebben
een
boven
-
,
midden
-
,
en
benedenloop
.
Het
grootste
deel
van
Nederland
hoort
bij
de
____________________
.
In
die
benedenloop
is
het
____________________
heel
klein
.
Het
water
stroomt
hier
____________________
.
Daardoor
zakken
de
fijnere
korrels
zand
en
de
lichte
rivierklei
naar
beneden
.
Vaak
vertakken
de
rivieren
zich
voordat
ze
in
zee
stromen
.
Zo'n
gebied
noem
je
een
____________________
.
De
belangrijkste
kenmerken
van
het
rivierenlandschap
zijn
:
1
rivieren
2
rivierdijken
:
zomer
-
en
winterdijken
3
____________________
:
het
gebied
dat
bij
hoogwater
mag
overstromen
.
Hier
wordt
dan
rivierklei
neergelegd
.