New Activity
Play Quiz
1. 
Stip 2 houdingen aan van iemand met inzicht in risico’s :
A.
Ik verlies de moed niet en richt me op belangrijke onderwerpen.
B.
Ik volg mijn aanvoelen en vertrouw op toeval.
C.
Ik raadpleeg altijd deskundigen en beslis zelf.
D.
Ik beslis altijd zelf. Anderen hoeven zich daar niet mee te bemoeien.
2. 
Duid de kenmerken aan van een ‘ ideale ondernemer’.
A.
Een ondernemer kent zijn (plaats op de) markt.
B.
Een ondernemer houdt zich vooral bezig met het dagelijks beheer van zijn zaak. Hij moet geen inzicht hebben in bedrijfsbeheer. Boekhouding is een zaak voor experten.
C.
Een ondernemer bepaalt zijn prijzen en promoties in functie van wat de concurrentie doet.
D.
O Alleen de boekhouder houdt zich bezig met de financiële analyse van de vennootschap.
E.
Een ondernemer staat alleen en mag alleen op zichzelf rekenen.
F.
Een ondernemer heeft geen hulp nodig van zijn omgeving.
3. 
Er stelt zich een dringend probleem en u wilt uw medewerkers raadplegen. Wat is de meest doeltreffende methode ?
A.
Een medewerker belasten met het maken van een synthese van de mening van diens collega’s.
B.
Een ideeënbus installeren.
C.
Een aantal gedreven medewerkers laten spreken.
4. 
Welke succesfactor(en) ondersteunen uw project ?
A.
Gewoon een idee overnemen dat eerder in het buitenland succesvol is gebleken.
B.
Zaken die weinig kapitaal en tijd vergen zijn altijd succesvol.
C.
Een zaak starten met mijn beste vriend.
D.
Degelijke beroepskennis en een origineel idee.
5. 
Wijs de aanbevolen houding(en) aan :
A.
Ik stel mezelf geregeld opnieuw in vraag en ben bereid me gestadig te verbeteren.
B.
Ik probeer me altijd aan de situatie aan te passen.
C.
Ik ben ervan bewust en overtuigd dat ik kan slagen waar anderen hebben gefaald.
D.
Ik ga voor een project in een sector die ik zeer goed ken.
6. 
Wat is de beste manier om te gaan met risico’s, die sowieso verbonden zijn aan ondernemen:
A.
Ik bereid niets voor
B.
Ik vertrouw op mijn intuitie
C.
Ik luister naar mijn omgeving
D.
Ik hou het hoofd boven water en blijf erin geloven, ook al zijn de resultaten er niet naar.
7. 
Wat zijn de karakteristieken van een ondernemingsgeest ?
A.
Organisatietalent.
B.
Een ondernemingsconcept.
C.
Een lange termijnstrategie.
D.
Niet zelfkritisch zijn.
E.
Niet nieuwsgierig zijn.
F.
De markt niet aanvoelen.
8. 
Wat zijn de karakteristieken van een ondernemingsgeest ?
A.
Met de klant begaan zijn.
B.
Zelfvertrouwen hebben.
C.
Niet volhardend zijn.
D.
Kunnen motiveren en samenwerken.
9. 
Geef de 2 attitudes die het best bijdragen tot een goede start van een onderneming.
A.
U wijdt zich volledig aan de uitwerking van uw project
B.
Voor alles vind u starten belangrijk. Voorbereidende werken zijn niet nodig.
C.
U maakt gebruik van incentives en hulpmaatregelen voor het opstarten van uw onderneming
10. 
Geef aan welke twee attitudes het best uw zin voor risico weergeven.
A.
U bent bereid risico’s te nemen zolang de inzet niet te hoog is
B.
Onverwachte situaties stimuleren uw motivatie
C.
Een mislukking brengt u in de war en u vermijdt beslissingen die te veel risico inhouden
11. 
De omgeving wijzigt gedurig. Wat zijn de 2 juiste beweringen ?
A.
Ik pas me aan en vind nieuwe oplossingen.
B.
Ik doe zoals mijn concurrenten.
C.
Ik hou ervan om nieuwe ideeën te ontwikkelen.
D.
Ik ben bekwaam om veeleisende taken op te nemen als ik er echt in geloof
12. 
Duid aan wat het meest overeenstemt met een juiste omschrijving van een businessplan.
A.
een businessplan definieert de handelsstrategie en de juridische en financiële aspecten
B.
Een businessplan bepaalt wie mijn leveranciers en klanten zullen zijn
C.
Een businessplan moet mijn bankier overtuigen mij een lening toe te staan.
13. 
Wat bevat een financieel plan ?
A.
Een contant geld plan.
B.
Een marktstudie.
C.
Een prognose van de balans.
D.
Een juridische studie.
E.
O Een operationeel plan (wijze waarop de vennootschap georganiseerd zal worden).
F.
Een prognose van de resultatenrekening.
14. 
Om te slagen moet men… (welke beweringen zijn juist)
A.
Het klantennummer kennen.
B.
Het leveranciersnummer kennen.
C.
Opgaan in het realiseren van zijn project.
D.
Zich inlaten met het dagelijks beheer van de onderneming en de boekhouding desnoods delegeren.
E.
Integraal een onderneming kopiëren die in een ander land succesvol is gebleken.
F.
Geluk hebben.
15. 
Om te slagen moet men… (welke beweringen zijn juist)
A.
Zichzelf kennen.
B.
Zich aan wisselende omstandigheden weten aan te passen.
C.
Zich in vraag kunnen stellen.
D.
Meer geld investeren.
E.
Minder geld investeren.
F.
Zich in de huid van de klant kunnen verplaatsen.
16. 
Welke 4 van deze zinnen mogen niet in je besluit van je ondernemingsplan?
A.
We gaan de markt heropvoeden
B.
We zullen starten op 1 september e.k.
C.
De markt zit op ons product te wachten
D.
We zijn de concurrentie 6 maanden voor
E.
We zullen starten met publiciteit op 1 oktober e.k. (=eerstkomend)
F.
Binnenkort gaan we ook werken met personeel
17. 
Wat is de taak van het ondernemingsloket?
A.
Onderzoeken of de kandidaat-zelfstandige aan de voorwaarden tot toetreding voldoet.
B.
Opvolgen of het bedrijf zijn fiscale aangifte doet.
C.
Er op toezien dat de zelfstandige een goede marketing voert.
18. 
Bij welke instellingen dient een ondernemer zich verplicht in te schrijven?
A.
Financiële instelling
B.
Boekhoudkundige dienst
C.
Sociaal verzekeringsfonds
D.
Sociaal secretariaat
E.
Beroepsvereniging
19. 
Wat is de minimum leeftijd om zelfstandige te zijn? (enkel het getal ingeven)
20. 
Geef aan welke stelling in verband met de wekelijkse rustdag fout is :
A.
Een rustdag is een ononderbroken periode van 24u die begint om 5u ‘s morgens of om 13u ’s middags en eindigt op hetzelfde uur de volgende dag.
B.
De wekelijkse rustdag is verplicht voor alle ondernemingen, zowel handels-, ambachtelijke als industriële ondernemingen.
C.
De rechtstreekse verkoop aan de verbruiker in de winkel en bestellingen aan huis zijn op de gekozen rustdag verboden.
D.
De wekelijkse rustdag kan in principe vrij gekozen worden.
21. 
Bedrag BTW inbegrepen: € 3.000 en BTW tarief is 21%. Bedrag excl. BTW ? (Enkel het getal ingeven)
22. 
Bedrag BTW inbegrepen: € 3.000 en BTW tarief is 21%. Bedrag van de BTW ? (enkel getal ingeven)
23. 
Welke 3 elementen moeten verplicht voorkomen op een factuur?
A.
De prijs.
B.
Een geldig voorwerp.
C.
De bevoegde rechtbank bij geschil.
D.
De datum.
E.
De duur.
24. 
Maak de balans van uw onderneming met volgende gegevens : Materiaal : € 10.000 ; Kapitaal : € 18.550 ; Niet gestort kapitaal : € 3.000 ; Voorraad : € 2.000 Bank : € 800 ; Leveranciers : € 5.000 ; Klanten : € 6.500. Hoeveel bedraagt de Winst of het Verlies ? (enkel het getal ingeven)
25. 
Welk afschrijvingspercentage is van toepassing bij een lineaire afschrijving over 5 jaar?
A.
12%
B.
15%
C.
20%
D.
6%
E.
40%
F.
50%
26. 
Wat is een hypothecaire waarborg ?
A.
De mogelijkheid voor de kredietverstrekker, om bij wanbetaling het betrokken onroerend goed te verkopen.
B.
De verplichting voor de kredietverstrekker om bij wanbetaling het betrokken goed te verkopen.
C.
De overdracht bij wanbetaling van het eigendomsrecht van het betrokken goed naar de bank.
D.
De mogelijkheid voor de kredietverstrekker om bij wanbetaling de inboedel te verkopen.
27. 
Wat betekent het begrip burgerlijke aansprakelijkheid?
A.
Dat je aansprakelijk bent voor je partner en of kinderen
B.
Dat in principe elke burger in een land aanspraak kan maken op een rechtbank
C.
De verplichting die elke persoon heeft om de schade die hij veroorzaakt aan iemand anders te vergoeden.
28. 
Wanneer moet een ondernemer de hernieuwing aanvragen van de handelshuur ?
A.
Vanaf de 3de maand vóór de afloop van de overeenkomst.
B.
Tussen de 6de en de 3de maand vóór de afloop van de overeenkomst.
C.
Tussen de 12de en de 9de maand vóór de afloop van de overeenkomst.
D.
Tussen de 16de en de 12de maand vóór de afloop van de overeenkomst.
E.
Tussen de 18de en de 15de maand vóór de afloop van de overeenkomst.
29. 
De minimale duurtijd van een handelshuurcontract is ?
A.
3 jaar
B.
9 jaar
C.
27 jaar
30. 
Hoelang kunnen de goederen van een stichter bij faling te gelde gemaakt worden?
A.
Nooit.
B.
5 jaar vanaf de stichting van de vennootschap.
C.
3 jaar vanaf de stichting van de vennootschap.
31. 
Hoelang moeten boekhoudstukken en facturen bewaard worden?
A.
2 jaar
B.
5 jaar
C.
10 jaar