1
Ik heb meneer Vanbriel de afgelopen twee weken best aardig (vinden).
2
De ontsnapte gevangene is de grens over (vluchten).
3
De dieven hebben tientallen radio's uit die winkel (stelen).
4
Aan het einde van de receptie (bedanken) hij iedereen.
5
Zeker een half uur (wachten) we tot onze bus eraan kwam.
6
De ontsnapte gevangene (vluchten) de grens over.
7
Aan het einde van de receptie heeft hij iedereen (bedanken).
8
Het is de afgelopen twee weken leuk (zijn) bij Nederlands.
9
We hebben zeker een halfuur (wachten) tot onze bus eraan kwam.
10
De dieven (stelen) tientallen radio's uit die winkel.
11
De mannen hebben de buizen aan elkaar (lassen).
12
Olijven (lusten) hij toen nog niet.
13
Olijven heeft hij nooit graag (lusten).
14
Wat heeft de leerkracht net (zeggen)?
15
De mannen (lassen) de buizen aan elkaar.
16
Ik (vinden) hem best aardig.
17
De leerling (mijden) zijn pesters op de speelplaats.
18
Dat (lijken) me niet juist.
19
Wat (zeggen) jij daar?
20
(Zijn) het maar zo, dat jij altijd je best doet!
