New Activity
Play Quiz
1. 
Wanneer ontstond het theater?
A.
In de 5de eeuw voor Christus.
B.
In de 8ste eeuw voor Christus
C.
In de 5de eeuw na Christus
2. 
Bij welk volk ontstond het theater?
3. 
Wat deden de eerste toneelspelers?
A.
Ze beeldden een god uit tijdens de eredienst in de tempel.
B.
Ze beeldden een sport uit op straat.
C.
Ze beeldden gevechten uit voor de keizer.
4. 
Welke vorm heeft het theater?
5. 
Waarom heeft het theater de vorm van een halve cirkel?
A.
Omdat het te duur zou zijn om een volledige cirkel te bouwen.
B.
Zodat iedereen het toneel goed zou kunnen zien en horen.
C.
Omdat de Grieken dat mooi vonden.
6. 
Wat deden de acteurs ten tijde van de Grieken om beter gezien en gehoord te worden?
A.
Ze liepen op stelten en spraken door een luidspreker.
B.
Ze droegen maskers met een grote mondopening en schoenen met dikke zolen.
C.
Ze liepen tussen het publiek en zegden elke zin 3 keer.
7. 
Mochten vrouwen vroeger toneel spelen?
8. 
Waarom beeldde de priester tijdens de middeleeuwen de verhalen uit de bijbel uit?
A.
De priester kon niet luid genoeg praten.
B.
De mensen wilden niet luisteren.
C.
De mensen begrepen hem niet want hij sprak Latijn.
9. 
Hoe noemde men het paasspel nog tijdens de middeleeuwen?
10. 
Waarom mocht het toneel op een gegeven moment in de middeleeuwen niet meer in de kerk uitgevoerd worden?
A.
Omdat er soms grappen uitgebeeld werden die niets meer met het geloof te maken hadden.
B.
Omdat er te weinig plaats in de kerk was voor het decor en de verschillende acteurs.
C.
Omdat de mensen de verhalen reeds kenden.
11. 
Tijdens de middeleeuwen werd toneel op een wagen gespeeld. Waarom was dat?
A.
Het was handig.
B.
Je hoefde dan geen decor af te breken.
C.
Je kan meteen naar een andere plaats doorrijden
12. 
Wanneer ontstond commedia dell' arte?
13. 
Wat wil commedia dell' arte zeggen?
A.
Beroepskomedie: een komedie gepeeld door beroepsacteurs.
B.
Kunstkomedie: een komedie over kunstenaars.
C.
Beroepskomedie: een komedie over verschillende beroepen.
14. 
Wat was er bij commedia dell 'arte bijzonder aan elk verhaal?
A.
Elk stuk had dezelfde personages met een vaste naam en altijd hetzelfde karakter.
B.
Elk stuk had maar één acteur.
C.
Elk stuk werd maar één keer gespeeld.
15. 
Wat is improviseren?
16. 
Hoe wilden de mensen toneel spelen tijdens de 16de eeuw?
A.
Zoals in de tijd van de Grieken.
B.
Zoals in de tijd van de Middeleeuwen.
C.
Zoals in de tijd van de Renaissance.
17. 
In de 16de en 17de eeuw vond men dat alles moest veranderen. Hoe noemen we deze periode?
18. 
Was het theater tijdens de Renaissance voor iedereen?
A.
Ja, het was op het dorpsplein en iedereen mocht komen kijken.
B.
Nee, het was betalend per zitplaats.
C.
Nee, alleen de armen mochten komen kijken.