Ik
neem
een
bad
.
Het
water
is
warm
.
De
spiegel
wordt
____________________
.
Als
ik
klaar
ben
,
open
ik
de
deur
.
Er
verschijnen
____________________
op
de
spiegel
.
Het
gas
wordt
dus
____________________
.
Het
is
winter
en
heel
koud
buiten
.
Ik
ga
wandelen
langs
de
meer
,
maar
ik
zie
geen
water
.
Het
water
is
____________________
geworden
.
Het
water
is
dus
____________________
.
Het
wordt
weer
warmer
buiten
.
Het
ijs
gaat
____________________
.
Het
____________________
wordt
weer
____________________
.
Moeder
kookt
een
soep
.
De
pot
is
heet
.
Er
komt
____________________
uit
de
pot
.
Het
____________________
dat
erin
zit
wordt
dus
____________________
.