New Activity
Play Quiz
1. 
Het lichaam is opgebouwd uit stelsels. Wat is het nut hiervan?
A.
Bij meercellige organismen staan vele cellen niet meer in contact met de buitenwereld. hiervoor zijn gespecialiseerde structuren nodig.
B.
Eelk stelsel heeft zijn specifieke bouw en functie£.
C.
stelsels hebben we nodig om te overleven.
D.
Stelsels zorgen voor transport.
2. 
Welke gegevens worden uitgewisseld tussen bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel?
A.
Er is transport van zuurstofgas van longen naar weefsels en koolstofdioxide van weefsels naar longen via het bloedvatenstelsel.
B.
Er is transport van zuurstof tussen longen en weefsels nodig via het bloedvatenstelsel.
C.
Zuurstofgas en koolstofdioxide gaan van longen naar het bloed.
D.
Zuurstof gaat van de longen naar de weefsels en koolstof van de weefsels naar de longen via het bloed.
3. 
Welke gegevens worden uitgewisseld tussen het spierstelsel en ademhalingsstelsel?
A.
Zuurstofgas en nutriënten moeten naar de spieren gebracht worden.
B.
Zuurstofgas gaat van de longen naar de spieren om arbeid te kunnen verrichten.
C.
Zuurstof gaat van de spieren naar de longen zodat we kunnen ademen.
D.
Warmte die de spieren produceren wordt door de warme gassen die we uitademen afgevoerd via het ademhalingsstelsel.
4. 
Hoe werkt het ademhalingsstelsel samen met het spijsverteringsstelsel?
A.
Het ademhalingsstelsel levert zuurstofgas dat nodig is om de cellen van het spijsverteringsstelsel te laten werken. De nutriënten afkomstig van het spijsverteringsstelsel zorgen voor voeding van de cellen van het ademhalingsstelsel.
B.
Het ademhalingsstelsel neemt zuurstofgas op en het spijsverteringsstelsel levert nutriënten.
C.
Om te kunnen werken hebben cellen zuurstof nodig, dus ook de cellen van het ademhalingsstelsel en het spijsverteringsstelsel.
D.
Er is geen duidelijke samenwerking tussen beide stelsels.
5. 
Hoe werkt het spierstelsel samen met het beenderstelsel?
A.
Om te kunnen bewegen.
B.
Dankzij beenderen en spieren kan de mens zichzelf rechthouden en bewegen.
C.
Het beenderstelsel zorgt voor steun en voortbeweging, maar de spieren zorgen ervoor dat de beenderen kunnen bewegen.
D.
Er is geen duidelijke samenwerking tussen beide stelsels.
6. 
Hoe werkt het zenuwstelsel samen met het voortplantingsstelsel?
A.
Het zenuwstelsel coördineert alle andere stelsels.
B.
een impuls in een bepaald deel van de hersenen zet de organen van het voortplantingsstelsel aan tot de productie van hormonen.
C.
Vanaf de pubertijd stuurt het voortplantingsstelsel bepaalde zenuwen in het lichaam zodat de mens zich kan voortplanten.
D.
Er is geen duidelijke samenwerking tussen beide stelsels.
7. 
Hoe werkt het zenuwstelsel samen met het spierstelsel?
A.
Het zenuwstelsel coördineert alle stelsels.
B.
Door middel van impulsen stuurt het zenuwstelsel bepaalde spieren aan om samen te werken.
C.
Het zenuwstelsel stuurt de spieren aan door middel van hormonen.
D.
Er is geen duidelijke samenwerking tussen beide stelsels.
8. 
Hoe werkt het uitscheidingsstelsel samen met het spijsverteringsstelsel?
A.
Er is geen duidelijke samenwerking tussen beide stelsels.
B.
Het uitscheidingsstelsel voert water oplosbare afvalstoffen af en het spijsverteringsstelsel de vaste stoffen.
C.
De afvalstoffen geproduceerd in de cellen van het spijsverteringsstelsel worden door het uitscheidingsstelsel uit het bloed gefilterd.
D.
Beide stelsels staan in voor een zelfde functie in het lichaam, namelijk afval afvoeren.
9. 
Welke van onderstaande begrippen hoort bij onrechtstreeks contact tussen stelsels?
A.
zuurstofgas
B.
hormonen
C.
nutriënten
D.
zenuwimpulsen
10. 
Welke van onderstaande begrippen hoort bij onrechtstreeks contact tussen stelsels?
A.
zuurstofgas
B.
energie
C.
kracht
D.
nutriënten
11. 
Vul aan: Spierstelsel --> rechtstreeks --> ...
A.
ademhalingsstelsel
B.
beenderstelsel
C.
bloedvatenstelsel
D.
spierstelsel
E.
hormonaal stelsel
F.
zenuwstelsel
12. 
Vul aan: beenderstelsel --> rechtstreeks --> ...
A.
ademhalingsstelsel
B.
beenderstelsel
C.
bloedvatenstelsel
D.
spierstelsel
E.
hormonaal stelsel
F.
zenuwstelsel
13. 
Vul aan: ...--> impulsen --> spierstelsel
A.
ademhalingsstelsel
B.
beenderstelsel
C.
bloedvatenstelsel
D.
spierstelsel
E.
hormonaal stelsel
F.
zenuwstelsel
14. 
Vul aan: voortplantingsstelsels --> onrechtstreeks --> ...
A.
ademhalingsstelsel
B.
beenderstelsel
C.
spierstelsel
D.
hormonaal stelsel
E.
zenuwstelsel
15. 
Welk stelsel wordt hier voorgesteld?
A.
ademhalingsstelsel
B.
beenderstelsel
C.
bloedvatenstelsel
D.
spierstelsel
E.
voortplanitngsstelsel
F.
zenuwstelsel
16. 
Welk stelsel wordt hier voorgesteld?
A.
ademhalingsstelsel
B.
beenderstelsel
C.
bloedvatenstelsel
D.
spierstelsel
E.
hormonaal stelsel
F.
zenuwstelsel
17. 
Welk stelsel wordt hier voorgesteld?
A.
ademhalingsstelsel
B.
beenderstelsel
C.
bloedvatenstelsel
D.
spierstelsel
E.
voortplantingsstelsel
F.
zenuwstelsel
18. 
Welk stelsel wordt hier voorgesteld?
A.
ademhalingsstelsel
B.
beenderstelsel
C.
hormonaal stelsel
D.
spierstelsel
E.
voortplantingsstelsel
F.
zenuwstelsel
19. 
Welk stelsel wordt hier voorgesteld?
A.
ademhalingsstelsel
B.
beenderstelsel
C.
hormonaal stelsel
D.
spierstelsel
E.
bloedvatenstelsel
F.
zenuwstelsel
20. 
Welk stelsel wordt hier voorgesteld?
A.
ademhalingsstelsel
B.
beenderstelsel
C.
hormonaal stelsel
D.
spierstelsel
E.
bloedvatenstelsel
F.
zenuwstelsel