Print Quiz: Oefening 4 (language)

1.

Voorkomen is beter dan genezen.

A.

Je moet op tijd naar de dokter, als je gezond wilt blijven.

B.

Als je niet ziek wilt worden, blijf je het best thuis.

C.

Door vooraf na te denken en te doen wat moet, kun je problemen vermijden.

2.

Blaffende honden bijten niet.

A.

Van schreeuwers moet je meestal geen grote schrik hebben.

B.

Blaffende honden zijn geen goede wakers.

C.

Grote lawaaimakers zijn zelden harde werkers.

3.

Honger is de beste saus.

A.

Wie honger heeft, kookt lekker.

B.

Wie honger heeft, eet alles wat hij krijgt.

C.

Wie honger heeft, wil gerechten met saus.

4.

Ik geef je graag een pluimpje.

A.

Van mij krijg je een geschenkje.

B.

Ik zeg graag dat je het goed deed.

C.

Ik geef je een tikje op je schouder.