New Activity
Play Quiz
1. 
Over ‘innoveren’: Welke antwoorden zijn juist?
A.
De aard van de innovatie is functie van de sector waarin u actief bent
B.
De aard van de innovatie is functie van de sector waarin u actief bent
C.
Innovatie is alleen maar belangrijk voor grote ondernemingen
D.
Innovatie vergt nieuwe technologieën.
E.
Een bestaand product verbeteren is al innoveren.
F.
Innovatie is slechts lonend voor de pioniers.
2. 
De omgeving wijzigt gedurig. Wat zijn de 2 juiste beweringen ?
A.
Ik pas me aan en vind nieuwe oplossingen.
B.
Ik doe zoals mijn concurrenten.
C.
Ik hou ervan om nieuwe ideeën te ontwikkelen.
D.
Ik ben bekwaam om veeleisende taken op te nemen als ik er echt in geloof
3. 
De sleutel van succes ? Goede zelfkennis ! Wijs de houdingen aan die daarvan getuigen.
A.
Ik hou me alleen bezig met mijn beroep. Het beheer ervan is zaak van de boekhouder.
B.
Ik ken mijn zwaktes en sterktes.
C.
Ik bepaal vooraf mijn doelstellingen en streef ze nauwgezet na.
D.
Ik stel me geen vragen en gooi me in mijn project.
4. 
Wijs de aanbevolen houding(en) aan :
A.
Ik stel mezelf geregeld opnieuw in vraag en ben bereid me gestadig te verbeteren.
B.
Ik probeer me altijd aan de situatie aan te passen.
C.
Ik ben ervan bewust en overtuigd dat ik kan slagen waar anderen hebben gefaald.
D.
Ik ga voor een project in een sector die ik zeer goed ken.
5. 
Wat is de beste manier om te gaan met risico’s, die sowieso verbonden zijn aan ondernemen:
A.
Ik bereid niets voor
B.
Ik vertrouw op mijn intuitie
C.
Ik luister naar mijn omgeving
D.
Ik hou het hoofd boven water en blijf erin geloven, ook al zijn de resultaten er niet naar
6. 
Om zich te voorzien van zoveel mogelijk kansen op succes, moet men …
A.
Een analyse maken van de markt, er zich kunnen positioneren en een beeld verwerven van de concurrentie
B.
Een analyse maken van de vraag om zich te verzekeren van een noodzakelijke afzet
C.
De toelating van de gemeente.
D.
Een analyse product-markt : beantwoordt mijn product aan een bepaalde markt
E.
Een ondernemingsplan.
F.
Gehuwd zijn of een koppel vormend.
7. 
Geeft drie doelstellingen van een ondernemingsplan (of businessplan):
A.
Het analyseren van de motivatie van het personeel
B.
Het analyseren van het niveau van tevredenheid van de klanten
C.
Het vastleggen van duidelijke en welomschreven doelstellingen voor de onderneming
D.
Het meten en analyseren van alle risico’s voor het bedrijf
E.
Het vastleggen van de beste strategie voor de onderneming
8. 
Wat zijn mogelijke oorzaken van faling (= faillissement) ?
A.
Structurele oorzaken (problemen verbonden aan de organisatie van de activiteit).
B.
Overdacht omgaan met risico’s.
C.
Onkunde in bedrijfsbeheer.
D.
Overfinanciering bij de start.
E.
Onvoldoende financiering bij de start
9. 
Het financieel plan. Duid het juiste antwoord aan:
A.
Is een wettelijke verplichting voor iedereen
B.
Wordt alleen opgemaakt bij de opstart van een activiteit
C.
Moet worden beschouwd als een hulpmiddel bij het beheer van een onderneming
D.
Vertaalt de doelstellingen en strategie van een onderneming
10. 
Sociale bijdragen zijn verschuldigd:
A.
Iedere maand.
B.
Om de 3 maand.
C.
Om de 6 maand.
D.
Jaarlijks.
11. 
Wat zijn vrije beroepen?
A.
Een beroep waar je geen sluitingsdag moet doen
B.
Een beroep met een overwegend intellectueel karakter
C.
Een zelfstandige die dienstverlening verricht zowel in het belang van zijn opdrachtgever, cliënt of patiënt, als in het algemeen belang
12. 
Som 3 voorwaarden op waar een zelfstandig ondernemer moet aan beantwoorden om zijn activiteit te kunnen uitoefenen:
A.
Meerderjarig zijn
B.
Over zijn burgerrechten beschikken
C.
Over een attest basiskennis bedrijfsbeheer beschikken
13. 
Wat zijn de belangrijkste rechten die u verwerft door aangesloten te zijn bij een sociaal verzekeringsfonds?
A.
Rustpensioen.
B.
Werkloosheidsvergoeding.
C.
Ziekte en invaliditeitsverzekering (grote risico’s).
D.
Ziekteverzekering (kleine risico’s).
E.
Sociale bijdragen bij faillissement.
F.
Vakantiegeld.
14. 
Hoe moet men het ondernemingsnummer vermelden ?
A.
Ondernemingsnummer 123.456.789
B.
BTW nummer 0123.456.789
C.
BE 123.456.789
D.
BTW BE 0123.456.789
E.
0123.456.789
15. 
Een handelaar heeft een geschil met een andere handelaar. Het gaat om 1.200 € Tot welke rechtbank moet hij zich wenden?
A.
Rechtbank van 1° aanleg
B.
Rechtbank van koophandel
C.
redegerecht
16. 
Moet je aan particulieren altijd de prijs inclusief BTW aanduiden?
A.
Ja
B.
Nee
17. 
In het kader van ‘voorafbetalingen belastingen’, hebt u 4 trimestriële voorafbetalingen verricht van respectievelijk € 1.000 + € 1.500 + € 1.500 + € 500. De bonificatie (belastingvermindering) bedraagt : 10 % op de 1ste voorafbetaling, 8 % op de 2de, 6 % op de 3de, 4,5 % op de laatste. Hoeveel bedraagt uw totale vermindering ? (enkel getal ingeven)
18. 
Ik verkoop goederen met een winstmarge van 25% op de aankoopprijs. De aankoopprijs, excl. BTW, bedraagt € 100 Wat moet de verkoopprijs zijn, excl. BTW? (Enkel getal ingeven)
19. 
Ik verkoop goederen met een winstmarge van 25% op de aankoopprijs. De aankoopprijs, excl. BTW, bedraagt € 100 Hoeveel bedraagt de winstmarge in % op mijn verkoopprijs ? (enkel getal invullen)
20. 
De omzet van een handelaar voor één boekjaar bedraagt € 30.000. De aankopen bedragen € 5.000. De beginvoorraad bedraagt € 790 en de eindvoorraad € 1.020. Wat is de brutowinst op de verkoop?
21. 
De omzet van een handelaar voor één boekjaar bedraagt € 30.000. De aankopen bedragen € 5.000. De beginvoorraad bedraagt € 790 en de eindvoorraad € 1.020. Wat is de winstmarge op de verkoop ? (enkel getal ingeven)
22. 
Wat is een afschrijving?
A.
De betaling van een aangekocht investeringsgoed spreiden over meerdere boekjaren
B.
De kost van een aangekocht investeringsgoed spreiden over meerdere boekjaren
C.
De betaling aan de leverancier spreiden over meerdere boekjaren
D.
Minder belastingen betalen voor het boekjaar waarin het investeringsgoed is aangekocht.
23. 
Je koopt een auto van € 20.000. Als promotie krijg je de BTW gratis. Wat is het percentage van de korting?
A.
21%
B.
12%
C.
Geen want als zelfstandige dien je toch geen BTW te betalen
24. 
Je hebt vaste en variabele kosten. Welke bewering over vaste kosten is juist
A.
Vaste kosten zijn kosten die onafhankelijk zijn van de omzet.
B.
Vaste kosten zijn kosten die afhankelijk zijn van de omzet
C.
Vaste kosten zijn kosten die niet geïndexeerd worden en waarvan de kostprijs dus vast is.
25. 
Een onderneming koopt een investeringsgoed voor € 25.000 en schrijft het af op 5 jaar volgens de degressieve methode. Bereken de afschrijving van het derde jaar.
26. 
Wat is een gezamenlijk aanbod
A.
Als twee winkels het zelfde product/dienst aanbieden voor dezelfde prijs
B.
Als je bij het kopen van een product of dienst met grote korting
C.
Een product/dienst aanbieden samen met een ander product/dienst en waarbij een contract wordt opgesteld.
27. 
Heeft de NMBS (Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen een
A.
Monopolie
B.
Oligopolie
28. 
Een goed stockbeheer is zeer belangrijk. Wat betekent een veiligheidsvoorraad?
A.
De minimumstock die men moet hebben
B.
De voorraad bij het begin van een verkoopperiode
C.
De voorraad voor onvoorziene omstandigheden
29. 
Met welke wet wil de wetgever bijdragen tot de bescherming van de zelfstandigen ?
A.
De Wet op de Continuïteit van de Onderneming
B.
De wet op de Consumentenbescherming
30. 
Wanneer moet een ondernemer de hernieuwing aanvragen van de handelshuur ?
A.
Vanaf de 3de maand vóór de afloop van de overeenkomst.
B.
Tussen de 6de en de 3de maand vóór de afloop van de overeenkomst.
C.
Tussen de 12de en de 9de maand vóór de afloop van de overeenkomst.
D.
Tussen de 16de en de 12de maand vóór de afloop van de overeenkomst.
E.
Tussen de 18de en de 15de maand vóór de afloop van de overeenkomst.
31. 
Wat betekent het begrip burgerlijke aansprakelijkheid?
A.
Dat je aansprakelijk bent voor je partner en of kinderen
B.
Dat in principe elke burger in een land aanspraak kan maken op een rechtbank
C.
De verplichting die elke persoon heeft om de schade die hij veroorzaakt aan iemand anders te vergoeden.