New Activity
Play Quiz
1. 
Vanochtend (misten) het heel erg.
A.
misten
B.
mistten
C.
mistte
D.
miste
2. 
Weet jij hoe je die som (berekenen)?
A.
berekendt
B.
berekent
C.
berekend
D.
berekenen
3. 
Heb ik jou iets (vragen)?
A.
gevraagd
B.
gevragen
C.
gevraagt
4. 
De rover (verdelen) de buit.
A.
verdeeldden
B.
verdeeldde
C.
verdeelden
D.
verdeelde
5. 
Wie heeft hem vroeger (beschermen)?
A.
beschermd
B.
beschermdt
C.
beschermt
6. 
(worden) je niet moe van dat spel?
A.
Word
B.
Wordt
C.
Wort
7. 
We (missen) haar ontzettend nadat ze (verhuizen) was.
A.
mistten - verhuisd
B.
misten - verhuist
C.
misten - verhuisd
D.
mistten - verhuist
8. 
Ik hoop dat je alles eerlijk (verdelen).
A.
verdeelt
B.
verdeeldt
C.
verdeeld
9. 
Hij heeft alle bedragen (afronden).
A.
afgerond
B.
afgerondt
C.
afgeronden
D.
afrond
10. 
Vroeger (stranden) hier veel schepen.
A.
stranden
B.
strande
C.
strandde
D.
strandden