New Activity
Play Quiz
1. 
Gisteren is er een ongeval gebeurd. 'Gebeurd' is hier?
A.
verleden tijd
B.
tegenwoordige tijd
C.
voltooid deelwoord
2. 
Het gebeurt niet vaak dat ik te laat kom op school. 'Gebeurt' is hier?
A.
verleden tijd
B.
tegenwoordige tijd
C.
voltooid deelwoord
3. 
Dat kind wordt te veel verwend. 'Verwend' is hier?
A.
verleden tijd
B.
tegenwoordige tijd
C.
voltooid deelwoord
4. 
Oma verwent haar kleindkind maar al te graag. 'Verwent' is hier?
A.
verleden tijd
B.
tegenwoordige tijd
C.
voltooid deelwoord
5. 
Hij wendde zich om en stapte op. 'Wendde' is hier?
A.
verleden tijd
B.
tegenwoordige tijd
C.
voltooid deelwoord
6. 
Heb jij je al eens vergist van dag? 'Vergist' is hier?
A.
verleden tijd
B.
tegenwoordige tijd
C.
voltooid deelwoord
7. 
Jannick smeet de pennenzak van Jonas door het raam. 'Smeet' is hier?
A.
verleden tijd
B.
tegenwoordige tijd
C.
voltooid deelwoord
8. 
De smid smeedt het ijzer terwijl het heet is. 'Smeedt' is hier?
A.
verleden tijd
B.
tegenwoordige tijd
C.
voltooid deelwoord
9. 
Er worden hier vuile plannetjes gesmeed. 'Gesmeed' is hier?
A.
verleden tijd
B.
tegenwoordige tijd
C.
voltooid deelwoord
10. 
Als je je vergist, dan zeg je dat toch gewoon! 'Vergist' is hier?
A.
verleden tijd
B.
tegenwoordige tijd
C.
voltooid deelwoord