New Activity
Play Quiz
1. 
1. Welke uitspraak is altijd juist?
A.
Een voorwerp bezit bij het vriespunt altijd inwendige kinetische en inwendige potentiële energie
B.
Een voorwerp bezit inwendige kinetische en potentiële energie wanneer het op de aarde beweegt en niet wanneer het stilstaat
C.
Een voorwerp dat stilstaat, bezit alleen inwendige kinetische energie
D.
Een voorwerp dat stilstaat, bezit alleen inwendige potentiële energie
2. 
2. De komeet van Halley wordt aangetrokken door de zon en heeft ongeveer 76 jaar nodig om haar baan omheen de zon af te leggen. Bezit die komeet kinetische energie, potentiële energie, inwendige kinetische energie of inwendige potentiële energie?
A.
Zij bezit alleen kinetische energie
B.
Zij bezit alleen kinetische en inwendige potentiële energie
C.
Zij bezit alleen potentiële energie
D.
Zij bezit kinetische energie, potentiële energie, inwendige kinetische energie en inwendige potentiële energie
3. 
3. Je houdt een bal stil in a, en je gooit hem daarna omhoog tot in b.
A.
De inwendige kinetische en de inwendige potentiële energie veranderen niet
B.
In a is de inwendige kinetische energie kleiner dan in b
C.
In a is de inwendige potentiële energie groter dan in b
D.
In a is zowel de inwendige potentiële als de inwendige kinetische energie kleiner dan in b
4. 
4. Je lichaam heeft een temperatuur van 37 °C. Je neemt een bad waarvan het water een begintemperatuur heeft van 35 °C. Je lichaamstemperatuur blijft constant door de omzetting van biochemische energie in warmte. Verandert de inwendige kinetische energie van je lichaam en van het badwater?
A.
De inwendige kinetische energie van je lichaam blijft constant en de inwendige kinetische energie van het water stijgt
B.
De inwendige kinetische energie van je lichaam blijft constant en de inwendige kinetische energie van het water daalt
C.
De inwendige kinetische energie van je lichaam daalt en de inwendige kinetische energie van het water stijgt
D.
Er verandert niets aan de inwendige kinetische energie van je lichaam en het water
5. 
5. Je maakt een volle kan hete koffie a. Je hebt nog een volle kan koude koffie b. a bevat:
A.
evenveel inwendige energie als b
B.
minder inwendige potentiële energie dan b
C.
meer inwendige kinetische energie dan b
D.
meer warmte dan b