1
in het begin, initieel
2
notitie, bv. 'Hij maakte ________________ tijdens de les Nederlands.'
3
zien als, bv. 'Ze ________________ hem als hun beste vriend.'
4
essentie, omgekeerde van bijzaak
5
coherentie
6
nuance, bv. 'Wat jij nu doet is echt niet __________. Dat valt veel te hard op.'
7
omgekeerde van praktijk. Bv. 'In de les moet meer aandacht besteed worden aan __________________ en niet aan praktijk.'
8
bewijzen, bv. 'Hij _____________ zijn antwoord met drie argumenten.'
9
de klemtoon op iets leggen
10
impressie, bv. 'Ik krijg de _____________ dat hij het niet wil zeggen.'