l'après-midi
de 20h à 21h
à la télé
une semaine
un week-end
donner (à Luc)
jusqu'à
voir
je veux
il / elle voit
nous voulons
tu vois
vous voulez
le matin
mardi
tard
ils / elles veulent
un film
un match (de foot)
le soir
il / elle veut
un jour
la nuit
tu veux
minuit
jeudi
lundi
vouloir
je vois
7 heure et demie
on donne
mercredi
vendredi
tot
op de televisie
hij / zij ziet
middernacht
een voetbalmatch
vrijdag
hij / zij wil
maandag
woensdag
laat
7 uur 30, half acht
van 20u tot 21u
willen
een week
's ochtends
geven (aan Luc)
een film, speelfilm
wij willen
jij wil
's namiddags
ik wil
donderdag
zij willen
jullie willen
ik zie
dinsdag
men geeft
's nachts
jij ziet
's avonds
zien
een weekend
een dag