New Activity
Play Quiz
1. 
Wat is waar?
A.
In deze tekst staat een opsomming.
B.
In deze tekst staat een tegenstelling.
C.
In deze tekst staat een voorbeeld.
2. 
Uit hoe veel delen bestaat de opsomming in deze tekst?
3. 
In deze tekst staat een voorbeeld. Schrijf de zin waarin het voorbeeld staat over. Let op hoofdletters en leestekens!
4. 
In deze tekst staat een tegenstelling. Aan welk signaalwoord kun je dat zien?
5. 
Welk verband staat er in deze tekst?
A.
opsomming
B.
tegenstelling
C.
voorbeeld
6. 
Welk verband staat er in deze tekst?
7. 
Welk verband staat er in deze tekst?
8. 
Welk verband staat er in deze tekst?
A.
opsomming
B.
tegenstelling
C.
voorbeeld
9. 
Welk verband staat er in deze tekst?
A.
opsomming
B.
tegenstelling
C.
voorbeeld
10. 
Wat is het verband tussen deze alinea's?
A.
opsomming
B.
tegenstelling
C.
voorbeeld
11. 
Uit welke twee delen bestaat deze tegenstelling?
A.
De ouders van Chantal Janzen zijn al zeventigers,
B.
ze vieren volgens de presentatrice-actrice nog steeds uitgebreid carnaval
C.
maar
D.
Volgens Chantal inmiddels wel 'zingend als een zeehond'.
E.
De ouders van Chantal Janzen zijn al zeventigers, maar ze vieren volgens de presentatrice-actrice nog steeds uitgebreid carnaval.
12. 
Welk verband staat er in deze tekst?
13. 
Deze tekst eindigt met een opsomming. Hoe kun je dat zien?
A.
Dat zie je aan het woord 'gewoon'.
B.
Dat zie je aan het woord 'ondanks'.
C.
Dat zie je aan het woord 'uiteindelijk'.
D.
Dat zie je aan de dubbele punt.
14. 
Wat is HET MEEST waar?
A.
In deze tekst staan twee opsommingen.
B.
In deze tekst staan twee opsommingen die uit drie delen bestaan.
C.
In deze tekst staat een opsomming.
D.
In deze tekst staat een opsomming die uit drie delen bestaat.
15. 
Welk verband staat er in deze tekst?
16. 
Wat is waar?
A.
In deze tekst staat een opsomming.
B.
In deze tekst staat een tegenstelling.
C.
In deze tekst staat een voorbeeld.
D.
In deze tekst staat geen verband.
17. 
Wat is het verband tussen deze alinea's?
18. 
Hoeveel signaalwoorden voor tegenstellingen staan er in deze tekst?
19. 
Wat is waar?
A.
In deze tekst staat een opsomming die bestaat uit twee delen.
B.
In deze tekst staan twee voorbeelden.
C.
In deze tekst staat een tegenstelling.
D.
In deze tekst staat geen verband.
20. 
Waar zijn de Bijlmerramp en de vuurwerkramp voorbeelden van? Kies het beste antwoord.
A.
Nationale rampen waarbij Beatrix optrad
B.
Nederlandse steden
C.
Optredens van Beatrix
D.
Optredens bij nationale rampen waarvoor Beatrix geroemd wordt