New Activity
Play Quiz
1. 
Een aandeel met een voorrecht noemt men een
A.
aandeel aan toonder
B.
gewoon aandeel
C.
preferent aandeel
2. 
Wanneer heeft een onderneming bij de (converteerbare) obligatielening te maken met agio?
A.
als de converteerbare obligaties worden uitgegeven tegen een koers die lager is dan de nominale waarde van de (conveerbare) obligaties.
B.
als de converteerbare obligaties worden uitgegeven tegen een koers die hoger is dan de nominale waarde van de (converteerbare) obligaties
C.
als de gegeven interestvoet op de (converteerbare) obligaties lager is dan de marktrente die op het moment van uitgifte van de (converteerbare) obligaties geldt.
3. 
Wat is ONJUIST met betrekking tot een flex-bv?
A.
Voor het oprichten van een flex-bv is geen bankverklaring nodig.
B.
Bij een flex-bv mogen aandelen worden uitgegeven zonder stemrecht
C.
Het startkapitaal van een flex-bv is minimaal € 18.000.
D.
Voor het oprichten van een flex-bv is geen accountantsverklaring nodig
4. 
Wat zijn kenmerken van het geplaatst aandelenkapitaal? Let op, er zijn meerdere antwoorden juist. Het geplaatst aandelenkapitaal
A.
is het maximale aandelenkapitaal dat door een nv mag worden uitgegeven zonder dat een statutenwijziging nodig is
B.
is het maximale aandelenkapitaal dat een nv volgens haar statuten maximaal mag uitgeven
C.
is altijd kleiner of gelijk aan het maatschappelijk aandelenkapitaal.
D.
wordt gewaardeerd tegen de nominale waarde
5. 
Met welk begrip wordt de mate waarin een onderneming kan voldoen aan haar langlopende betalingsverplichtingen, aangeduid?
A.
cash flow
B.
liquiditeit
C.
netto werkkapitaal
D.
solvabiliteit
6. 
Wat wordt opgenomen in een liquiditeitsbegroting? Let op, er zijn meerdere antwoorden juist.
A.
verwachte gelduitgaven
B.
verwachte geldontvangsten.
C.
verwachte opbrengsten
D.
verwachte kosten.
7. 
Welk van onderstaande verhoudingen geeft de current ratio weer?
A.
vlottende activa / vreemd vermogen
B.
vlottende activa / vreemd vermogen op korte termijn
C.
vreemd vermogen / totaal vermogen.
D.
eigen vermogen / vreemd vermogen.
8. 
Een uitbreiding van werkzaamheden voor een bedrag van € 1.000.000 wordt door een handelsonderneming als volgt gefinancierd: • € 600.000 met een emissie van aandelen. • € 400.000 door de uitgifte van een 4,5% obligatielening à pari; Welke invloed heeft de financiering van de uitbreiding van de werkzaamheden op de solvabiliteit van de handelsonderneming?
A.
De solvabiliteit zal dalen
B.
De solvabiliteit zal stijgen
C.
De solvabiliteit zal gelijk blijven
9. 
Wat is de formule voor de rentabiliteit van het totaal vermogen?
A.
(netto winst – Gewaardeerd loon)/Gemiddeld totaal vermogen x 100%
B.
(winst na belasting + Interest vreemd vermogen)/Gemiddeld totaal vermogen x 100%
C.
(winst voor belasting + Interest vreemd vermogen)/Gemiddeld totaal vermogen x 100%
10. 
Wat is het effect op de omzetsnelheid van de voorraad goederen als de opslagduur van de voorraad goederen toeneemt?
A.
De omzetsnelheid van de voorraad wordt lager
B.
De omzetsnelheid van de voorraad wordt hoeger
C.
De omzetsnelheid van de voorraad blijft gelijk