1
)
Jan
houdt
niet
van
water
,
____________________
hij
gaat
toch
elke
dag
zwemmen
.
2
)
____________________
de
auto
sneller
is
,
ga
ik
toch
op
de
fiets
naar
Voorschoten
.
3
)
____________________
hij
de
deur
heeft
geopend
,
gaat
hij
naar
binnen
.
4
)
Ik
ga
slapen
____________________
ik
al
moe
ben
.
5
)
Ik
eet
een
appel
____________________
ik
heb
honger
.
6
)
____________________
hij
naar
binnen
gaat
opent
hij
de
deur
.
7
)
____________________
draagt
de
aap
een
gouden
ring
,
het
is
en
blijft
een
lelijk
ding
.
8
)
Ik
weet
nog
niet
____________________
ik
vanavond
naar
het
concert
kan
gaan
____________________
ik
ben
mijn
sleutel
kwijt
.
9
)
Ik
vind
het
saai
,
____________________
ga
ik
iets
anders
doen
.
10
)
____________________
ik
klein
was
,
bakte
mijn
oma
altijd
pannenkoeken
voor
me
.
11
)
____________________
je
me
helpt
,
trakteer
ik
op
koffie
.
12
)
____________________
ik
werk
vind
,
ga
ik
mijn
schulden
betalen
____________________
sta
ik
bij
niemand
in
het
kreet
.
13
)
14
)
____________________
het
gaat
regenen
,
gaan
we
niet
het
bos
in
____________________
blijven
we
rustig
thuis
zitten
____________________
tv
kijken
.
15
)
____________________
hij
het
lokaal
binnenloopt
,
staan
de
studenten
op
.