New Activity
Ico create Educaplay New Activity
All the activities
Play Quiz
1. 
Le fitness auquel elle va s'appelle Progym.
A.
De fitness waarnaar zij gaat heet Progym.
B.
De fitness waar zij naartoe gaat heet Progym.
C.
De fitness naar wie zij gaat heet Progym.
2. 
Le pays d'où elle vient est l'Australie.
A.
Het land van wie zij komt is Australië.
B.
Het land waarvan zij komt heet Australië.
C.
Het land waar zij vandaan komt heet Australië.
3. 
La malade de laquelle elle se plaint est la grippe.
A.
De ziekte waarover zij klaagt is de griep.
B.
De ziekte waarvan zij klaagt is de griep.
C.
De ziekte op wie zij klaagt is de griep.
4. 
Le jeu dont elle raffole est Fortnite.
A.
Het spel met wie zij dol is heet Fortnite.
B.
Het spel waarop zij dol is heet Fortnite.
C.
Het spel waarbij zij dol is heeft Fortnite.
5. 
La personne avec laquelle elle parle est son prof.
A.
De persoon met wie zij praat is haar leerkracht.
B.
De persoon over wie zij praat is haar leerkracht.
C.
De persoon aan wie zij praat is haar leerkracht.
6. 
Le souvenir auquel elle pense était joyeux.
A.
De herinnering waarover zij denkt was vrolijk.
B.
De herinnering waaraan zij denkt was vrolijk.
C.
De herinnering over wie zij denkt was vrolijk.
7. 
La question à laquelle elle répond est difficile.
A.
De vraag op wie ze antwoordt was moeilijk.
B.
De vraag waarop zij antwoordt was moeilijk.
C.
De vraag waarop zij antwoordt was moeilijk.
8. 
Le voyage dont elle rêve est dangereux.
A.
De reis van wie zij droomt is gevaarlijk.
B.
De reis waarop zij droomt is gevaarlijk.
C.
De reis waarvan zij droomt is gevaarlijk.
9. 
La matière qu'elle a réussie est la mathématique.
A.
Het vak waarin zij geslaagd is is wiskunde.
B.
Het vak in wie zij geslaagd is is wiskunde.
C.
Het vak waarover zij geslaagd is is wiskunde.
10. 
Le repas dont elle profite est le petit déjeuner.
A.
De maaltijd waarop zij geniet is het ontbijt.
B.
De maaltijd op wie zij geniet is het ontbijt.
C.
De maaltijd waarvan zij geniet is het ontbijt.