New Activity
Play Quiz
1. 
Duid de juiste spelling aan.
A.
'S avonds deed ze het licht uit.
B.
's Avonds deed ze het licht uit.
C.
'S Avonds deed ze het licht uit.
D.
s' Avonds deed ze het licht uit.
2. 
Duid de juiste spelling aan.
A.
Het leidt geen twijfel dat hij gefraudeerd werd.
B.
Het lijdt geen twijfel dat hij gefraudeerd werd.
C.
Het leidt geen twijfel dat hij gefraudeert werd.
D.
Het lijdt geen twijfel dat hij gefraudeert werd.
3. 
Duid de juiste spelling aan.
A.
Het was een echte nek-aan-nek-race.
B.
Het was een echte nek-aan-nek race.
C.
Het was een echte nek-aan-nekrace.
D.
Het was een echte nek aan nek race.
4. 
Duid de juiste spelling aan.
A.
De redactie kocht een nieuw product.
B.
De redactie kocht een nieuw produkt.
C.
De redaktie kocht een nieuw product.
D.
De redaktie kocht een nieuw produkt.
5. 
Duid de juiste spelling aan.
A.
In het noordwesten van het land gaat het regenen.
B.
In het noord-westen van het land gaat het regenen.
C.
In het Noordwesten van het land gaat het regenen.
D.
In het Noord-Westen van het land gaat het regenen.
6. 
Duid de juiste spelling aan.
A.
In het Middelbaar leren we over de Middeleeuwen.
B.
In het middelbaar leren we over de Middeleeuwen.
C.
In het Middelbaar leren we over de middeleeuwen.
D.
In het middelbaar leren we over de middeleeuwen.
7. 
Duid de juiste spelling aan.
A.
Hij eet te veel zout, al probeert hij enigszins te minderen.
B.
Hij eet teveel zout, al probeert hij enigszins te minderen.
C.
Hij eet te veel zout, al probeert hij enigzins te minderen.
D.
Hij eet teveel zout, al probeert hij enigzins te minderen.
8. 
Duid de juiste spelling aan.
A.
Hij behoort tot een etnische minderheidsgroep. Altans dat beweert hij.
B.
Hij behoort tot een ethnische minderheidsgroep. Altans dat beweert hij.
C.
Hij behoort tot een etnische minderheidsgroep. Althans dat beweert hij.
D.
Hij behoort tot een ethnische minderheidsgroep. Althans dat beweert hij.
9. 
Duid de juiste spelling aan.
A.
De advocaat en de bibliothecaris zijn beide jarig op 11 maart.
B.
De advocaat en de bibliothecaris zijn beiden jarig op 11 maart.
C.
De avocaat en de bibliothecaris zijn beiden jarig op 11 maart.
D.
De avocaat en de bibliothecaris zijn beide jarig op 11 maart.
10. 
Duid de juiste spelling aan.
A.
Het publiek stond tien minuten lang te aplaudiseren.
B.
Het publiek stond tien minuten lang te applaudiseren.
C.
Het publiek stond tien minuten lang te aplaudisseren.
D.
Het publiek stond tien minuten lang te applaudisseren.
11. 
Duid de juiste spelling aan.
A.
De vicepremier ging op bezoek bij de diplomaat en vice versa.
B.
De vicepremier ging op bezoek bij de diplomaat en vice-versa.
C.
De vice-premier ging op bezoek bij de diplomaat en vice versa.
D.
De vice-premier ging op bezoek bij de diplomaat en vice-versa.
12. 
Duid de juiste spelling aan.
A.
Hij wist van te voren dat hij te laat ging zijn.
B.
Hij wist van tevoren dat hij te laat ging zijn.
C.
Hij wist vantevoren dat hij te laat ging zijn.
D.
Hij wist van-te-voren dat hij te laat ging zijn.
13. 
Duid de juiste spelling aan.
A.
De pannenkoeken staan in de ladenkast.
B.
De pannekoeken staan in de ladenkast.
C.
De pannenkoeken staan in de ladekast.
D.
De pannekoeken staan in de ladekast.
14. 
Duid de juiste spelling aan.
A.
Die twee slimmeriken hebben de satelliet kapot gemaakt.
B.
Die twee slimmerikken hebben de satelliet kapot gemaakt.
C.
Die twee slimmeriken hebben de sateliet kapot gemaakt.
D.
Die twee slimmerikken hebben de sateliet kapot gemaakt.
15. 
Duid de juiste spelling aan.
A.
Met je brutoloon kan je geen nieuwe bureaus betalen.
B.
Met je brutoloon kan je geen nieuwe bureau's betalen.
C.
Met je bruto-loon kan je geen nieuwe bureaus betalen.
D.
Met je bruto-loon kan je geen nieuwe bureau's betalen.
16. 
Duid de juiste spelling aan.
A.
Hij heeft authisme, zij heeft dyslexie.
B.
Hij heeft autisme, zij heeft dyslexie.
C.
Hij heeft authisme, zij heeft dislexie.
D.
Hij heeft autisme, zij heeft dislexie.