New Activity
Play Quiz
1. 
Denise toonde haar moeder haar nieuwe kleren.
A.
Denise
B.
toonde
C.
haar moeder
D.
haar nieuwe kleren
2. 
Pieter heeft Anna gisteren nog gezien.
A.
Pieter
B.
Anna
C.
gisteren
D.
nog gezien
3. 
Hij heeft een voetbal gevonden.
A.
Hij
B.
heeft
C.
een voetbal
D.
gevonden
4. 
Vorige week wilde Younes een cadeaubon kopen.
A.
Vorige week
B.
Younes
C.
een cadeaubon
D.
kopen
5. 
Hij maakt snel zijn huiswerk.
A.
Hij
B.
maakt
C.
snel
D.
zijn huiswerk
6. 
Ik heb gisteren een nieuwe auto gekocht.
A.
Ik
B.
gisteren
C.
een nieuwe auto
D.
gekocht
7. 
Hij bood haar zijn plaats aan.
A.
Hij
B.
bood
C.
zijn plaats
D.
haar
8. 
Heeft u uw kasticket nog?
A.
Heeft
B.
u
C.
uw kasticket
D.
nog