New Activity
Play Quiz
1. 
Welke effecten kunnen drugs hebben op het zenuwstelsel? (vraag 1 p 135) Duidt alle juiste antwoorden aan.
A.
het beloningscentrum in de hersenen beïnvloeden
B.
een goed gevoel geven bij eten, drinken en sex
C.
afgifte van bepaalde neurotransmitters stimuleren
D.
afgifte van bepaalde neurotransmitters afremmen
E.
Het aantal receptoren om neurotransmitters op te vangen veranderen.
F.
meer stoffen produceren die neurotransmitters (na afgifte) afbreken
2. 
Op welke manieren worden signalen (impulsen) overgedragen tussen zenuwcellen. Duidt alle juiste antwoorden aan.
A.
door middel van een actiepotentiaal
B.
door middel van neurotransmitters
C.
door middel van impulsoverdracht ter hoogte van de synaptische spleet
D.
door middel van impulsgeleiding in het axon
E.
door middel van ladingsverschillen binnen en buiten de zenuwcel
F.
door middel van receptoren die bepaalde chemische stoffen opvangen.
3. 
Op welke manieren worden signalen (impulsen) overgedragen binnen een zenuwcel. Duidt alle juiste antwoorden aan.
A.
door middel van een actiepotentiaal
B.
door middel van neurotransmitters
C.
door middel van impulsoverdracht ter hoogte van de synaptische spleet
D.
door middel van impulsgeleiding in het axon
E.
door middel van ladingsverschillen binnen en buiten de zenuwcel
F.
door middel van receptoren die bepaalde chemische stoffen opvangen.
4. 
vraag 4-1 Welk begrip hoort bij de omschrijving: bundels van zenuwcellen die samengehouden worden door een stevige bindweefselschede.
A.
impulsoverdracht
B.
zenuw
C.
axonen
D.
sensorische neuronen
E.
neurotransmitter
F.
motorische neuronen
5. 
vraag 4-2 Welk begrip hoort bij de omschrijving: zenuwcellen die informatie van zintuigcellen overbrengen naar de hersenen of het ruggenmerg.
A.
impulsoverdracht
B.
zenuw
C.
axonen
D.
sensorische neuronen
E.
neurotransmitter
F.
motorische neuronen
6. 
Vraag 4-3 Welk begrip hoort bij de omschrijving: boodschappermolecule die door de eindknopjes vrijgesteld wordt in de synaptische spleet.
A.
impulsoverdracht
B.
zenuw
C.
axonen
D.
sensorische neuronen
E.
neurotransmitter
F.
motorische neuronen
7. 
Vraag 4-4 Welk begrip hoort bij de omschrijving: het doorgeven van een impuls tussen een axon en een dendriet.
A.
impulsoverdracht
B.
zenuw
C.
axonen
D.
sensorische neuronen
E.
neurotransmitter
F.
motorische neuronen
8. 
Vraag 4-5 Welk begrip hoort bij de omschrijving: uitlopers van neuronen die instaan voor het doorgeven van impulsen naar de volgende zenuwcel.
A.
impulsoverdracht
B.
zenuw
C.
axonen
D.
sensorische neuronen
E.
neurotransmitter
F.
motorische neuronen
9. 
Vraag 4-6 Welk begrip hoort bij de omschrijving: zenuwcellen die skeletspieren laten samentrekken.
A.
impulsoverdracht
B.
zenuw
C.
axonen
D.
sensorische neuronen
E.
neurotransmitter
F.
motorische neuronen