New Activity
Play Quiz
1. 
Tien tot twintig procent van de verkeersongevallen zijn te ______ aan vermoeide chauffeurs.
A.
danken
B.
wijten
C.
kwijten
2. 
Mensen die later naar bed gaan dan ze gepland hadden, vertonen een gedrag dat niet _______ met hun intenties.
A.
overeenstemmen
B.
afspreekt
C.
overeenkomt
3. 
Één op de drie volwassenen _______ zich met het uitstellen van bedtijd.
A.
identificeert
B.
herkent
C.
vaststelt
4. 
De voordelen van op tijd gaan slapen ondervind je op lange ______.
A.
periode
B.
termijn
C.
duur
5. 
Delay discounting is ook bij uw van _______.
A.
gebruik
B.
toepassen
C.
toepassing
6. 
We vinden vaak dat we met een klein tekort de dag wel ______.
A.
doorkomen
B.
slagen
C.
doormaken
7. 
Het is pas op vrijdag dat we _______ dat het een zware week was.
A.
weten
B.
beseffen
C.
realiseren
8. 
De media _________ op onze zwakheden.
A.
inspeelt
B.
inspelen
C.
toepast
9. 
We slagen er toch nog in om per dag tweeenhalf uur tv-kijken te _____.
A.
stoten
B.
proppen
C.
duwen
10. 
We _______ door de dag constant in verleiding.
A.
weerstaan
B.
brengen
C.
komen
11. 
We _______ het vaakst als we de verleiding naar mediagebruik willen______.
A.
falen/ brengen
B.
falen/ weerstaan
C.
slagen/ brengen
12. 
Mediagebruik is iets wat we erg moeilijk in __________ hebben .
A.
de hand
B.
het hoofd
C.
de kniën
13. 
We hebben altijd de ________ tot de media maar toch piekt dat ’s avonds.
A.
ingang
B.
entree
C.
toegang
14. 
Er valt iets te ______ als ik dat toestel opraap.
A.
beleven
B.
doorstaan
C.
doorbreken
15. 
Een uurtje minder slaap, dat ____ ik nog wel _____- denken we.
A.
pas aan
B.
kan aan
C.
breek door
16. 
Het proces________ zich ______ en je bouwt een chronisch slaaptekort op.
A.
zet voort
B.
blijft doen
C.
kan aan
17. 
We moeten onze goede voornemens kracht _______.
A.
voortzetten
B.
bijzetten
C.
zetten