New Activity
Play Quiz
1. 
DNA is opgebouwd uit ...
A.
nucleotide - base - ribose
B.
desoxyribose - base - fosfaatgroep
C.
base - nucleotide - fosfaatgroep
D.
fosfaatgroep - ribose - base
2. 
RNA is opgebouwd uit ...
A.
nucleotide - base - ribose
B.
desoxyribose - base - fosfaatgroep
C.
base - nucleotide - fosfaatgroep
D.
fosfaatgroep - ribose - base
3. 
Welke molecule is een juiste voorstelling van een stukje DNA?
A.
stukje A
B.
stukje B
C.
stukje C
D.
stukje D
4. 
Wat betekend "de DNA replicatie is semiconservatief"?
A.
De replicatie gebeurt in elk organisme anders maar wel volgens een basisschema
B.
DNA is een antiparallelle conservatieve molecule die een dubbele helix vertoont
C.
DNA bestaat na de replicatie uit een "nieuwe" en "oude" nucleotidestreng
D.
Na de replicatie is DNA omgezet naar een nieuwe en oude molecule die tijdens de delingsfase bij elkaar blijven.
5. 
Adenine, cytosine en uracil zijn ...
A.
nucleotiden van DNA
B.
nucleotiden van RNA
C.
basen van DNA
D.
basen van RNA
6. 
Welke stof / molecule stelt de volgende figuur voor?
A.
DNA-molecule
B.
RNA-molecule
C.
DNA-nucleotide
D.
RNA-nucleotide
E.
ribose + fosfaatgroep
F.
desoxyribose + fosfaatgroep
7. 
DNA is molecule met een antiparallele structuur betekend dat DNA bestaat uit ...
A.
2 nucleotidenketens met basen die met elkaar kunnen verbinden
B.
2 nucleotidenketens waarbij de ketens omgekeerd geörienteerd zijn.
C.
De base A aan T en C aan G bindt.
D.
beide nucleotideketens een 3' en 5' zijde hebben
8. 
De celcyclus bestaat uit een aantal grote delen, namelijk ...
A.
de interfase en de delingsfase
B.
de G- en S-fasen
C.
de mitose en meiose
D.
de S-fase, 2 G-fasen en de mitose
9. 
De interffase bestaat uit een aantal delen, namelijk ...
A.
de interfase en de delingsfase
B.
twee G-fasen en een S-fase
C.
de mitose en meiose
D.
de S-fase, 2 G-fasen en de mitose
10. 
De cel zal de meeste tijd in de interfase verkeren. Deze uitspraak is ...
A.
juist
B.
fout